ECLI:NL:RBDHA:2014:12400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
2690671 MB VERZ 14-108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een WAHV-beschikking wegens niet vermelde adellijke titel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2014, gaat het om een beroep in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Betrokkene, jonkheer mr. (betrokkene), heeft bezwaar gemaakt tegen een sanctiebeschikking van het CJIB, waarin zijn adellijke titel niet is vermeld. Hij stelt dat de beschikking en alle bijbehorende correspondentie niet conform de algemene basisadministratie zijn, omdat zijn titel van jonkheer ontbreekt. De kantonrechter, M.G.L. den Os-Brand, heeft het verweer van betrokkene verworpen, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel.

De kantonrechter oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, omdat het tijdig is ingesteld en er zekerheid is gesteld voor de betaling van de sanctie. Betrokkene heeft een sanctie van € 23,-- opgelegd gekregen voor een snelheidsovertreding van 4 kilometer per uur buiten de bebouwde kom. De kantonrechter stelt vast dat de vermelding van de volledige naam, inclusief adellijke titel, op officiële documenten een wettelijke verplichting is volgens artikel 5 van de Wet op de adeldom (Woa) en het Koninklijk Besluit van 26 januari 1822.

Desondanks concludeert de kantonrechter dat de omissie van het niet vermelden van de adellijke titel niet leidt tot de nietigheid van de beschikking. De kantonrechter benadrukt dat de sanctie en de bijbehorende documenten wel degelijk rechtsgevolgen hebben, en dat de schending van artikel 5 Woa niet zo zwaarwegend is dat het beroep gegrond verklaard kan worden. Uiteindelijk verklaart de kantonrechter het beroep ongegrond, waarmee de sanctie van kracht blijft.

De beslissing kan binnen zes weken na toezending worden aangevochten bij het gerechtshof te Leeuwarden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team Kanton
Locatie Leiden
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
Registratienummer kanton: 2690671 MB VERZ 14-108
PROCES-VERBAALvan de in het openbaar gehouden zitting van 19 augustus 2014, tevens houdende
BESLISSINGop het beroep
.
Door mr. M.G.L. den Os-Brand, kantonrechter, bijgestaan door H.T.M. Heemskerk als griffier, is overgegaan tot de mondelinge behandeling van het beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie met bovengenoemd CJIB-nummer.
Het beroepschrift is ingediend door:

jonkheer mr. (betrokkene),

wonende te (woonplaats),
nader ook te noemen: betrokkene.
Verschenen zijn:
namens de officier van justitie mr. M.J. Vergoossen, en betrokkene.
Ter zitting heeft betrokkene medegedeeld de gronden van het beroep te handhaven.
De officier van justitie heeft meegedeeld de beslissing waarvan beroep is ingesteld, evenals de verwerping van de bezwaren van betrokkene, te handhaven.
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van de navolgende overwegingen een beslissing genomen, welke beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Het beroep is ontvankelijk omdat het tijdig is ingesteld en er zekerheid is gesteld voor de betaling van de sanctie.
Aan betrokkene is een sanctie opgelegd van € 23,-- te vermeerderen met € 7,-- administratiekosten terzake overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom met 4 kilometer per uur.
Betrokkene heeft de gedraging op zich niet betwist, maar aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat de naamsvermelding op de initiële beschikking en in alle overige correspondentie van het CJIB niet conform de algemene basisadministratie is omdat daarin zijn adellijke titel van jonkheer niet voorkomt. Op grond van artikel 5 van de Wet op de adeldom (hierna Woa) en het Koninklijk Besluit van 26 januari 1822 bestaat de verplichting de adellijke titel te vermelden op alle officiële documenten die door openbare beambten worden verstrekt. Nu dit niet is gebeurd, behoort de beschikking te worden vernietigd, aldus betrokkene.
Thans dient onderzocht te worden of de ambtenaren bij het CJIB de adellijke titel van betrokkene hadden moeten vermelden op de aan betrokkene gerichte documenten, en zo nodig tot welk rechtsgevolg een niet naleven van deze verplichting leidt.
De kantonrechter stelt vast dat gelet op artikel 2a WAHV niet van toepassing is artikel 5:52 Algemene wet bestuursrecht, dat in titel 5.4 van die wet is opgenomen en dat bepaalt dat in een bestuurlijke boetebeschikking “de naam” van de overtreder wordt genoemd.
Wel van toepassing zijn artikel 4 WAHV, dat bepaalt:
Artikel 4
1.De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.
2.Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.
3.In een geval als bedoeld in artikel 31, eerste lid, geschiedt de bekendmaking door uitreiking van de beschikking aan betrokkene. De weigering de beschikking in ontvangst te nemen, schort de bekendmaking daarvan niet op.
4.De beschikking vermeldt de dag waarop krachtens artikel 23 de sanctie uiterlijk moet zijn voldaan. Tevens vermeldt de beschikking dat de sanctie dient te worden voldaan door middel van de toegezonden acceptgiro dan wel op een in die beschikking aangeduide plaats, alsmede de verhogingen die krachtens artikel 23, tweede lid, en artikel 25 op de administratieve sanctie vallen, indien deze niet tijdig wordt voldaan.
De kantonrechter stelt vast dat op grond van artikel 4 WAHV is vastgesteld de Regeling modellen en formulieren ten behoeve van de handhaving Justitie. Artikel 2 van deze Regeling bepaalt:
Het model van de beschikking, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften vermeldt in ieder geval:
a. de naam van de overtreder;
b. de gedraging, alsmede het overtreden voorschrift;
c. het te betalen sanctiebedrag;
d. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden;
e. een aanduiding van de plaats waar en de datum en het tijdstip waarop de gedraging is geconstateerd.
De kantonrechter kan deze bepaling niet anders lezen dan als een wettelijke verplichting om de gehele naam, voornaam of voornamen en achternaam op te nemen in (het model van) de sanctiebeschikking. De vermelding van de volledige naam is naar het oordeel van de kantonrechter een bindende wettelijke verplichting. Dit artikel en de uitvoeringsregeling maken echter niet duidelijk of adellijke titels of predikaten daarbij vermeld moeten worden.
Daarop ziet artikel 5 Woa. Dat artikel luidt:
Adeldom wordt vermeld op officiële documenten waar dit vereist is, tenzij de betrokken persoon verzoekt, de vermelding achterwege te laten of te verwijderen.
Ook relevant acht de kantonrechter in dit verband artikel 1 van het Koninklijk Besluit van 26 Januari 1822 “betreffende de adelijke titels en kwalificatien”, dat bepaalt:
Aan al de hoven en regtbanken, de ambtenaren van den burgerlijken stand, de notarissen en alle andere openbare beambten, hoe ook genaamd, wordt uitdrukkelijk bevolen, om, in hunne akten, aan de personen, daarin voorkomende, toeteschrijven de adelijke titels of kwalificatien waarmede zij, door Ons, zijn erkend of begiftigd, zoo dat dezelve personen in alle authentieke stukken, niet anders, dan met de hun toekomende titels en kwalificatien worden aangeduid; verbiedende Wij daarentegen uitdrukkelijk aan de voormelde hoven, regtbanken, ambtenaren van den burgerlijken stand, notarissen en aan alle andere openbare beambten, om in hunne akten eenige adelijke titels of kwalificatien toetekennen aan personen, welke daarmede, door Ons, niet erkend of begiftigd zijn.
De kantonrechter stelt vast (zoals de rechtbank Arnhem ten aanzien van het kentekenbewijs heeft gedaan in haar uitspraak van 1 november 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBARN:2007:BB6978) dat in de parlementaire geschiedenis bij de behandeling van artikel 5 van de Woa door de minister van Binnenlandse Zaken is vermeld dat het begrip officieel document ‘alle door overheidsinstanties opgestelde schriftelijke stukken die rechten of verplichtingen van de betrokkenen vastleggen dan wel een aanvraag, aangifte, verklaring of bewijs bevatten’ omvat (Tweede Kamer, 1992-1993, 21 485, nr. 15). Uit de parlementaire geschiedenis van de Woa blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest het adelsrecht met de Woa niet opnieuw te codificeren en het bestaande adelsrecht in stand te laten. Uit de parlementaire geschiedenis van de Woa blijkt verder dat artikel 5 van de Woa is gebaseerd op het uitgangspunt dat adellijke titels op alle officiële documenten worden vermeld en dat adellijke personen de mogelijkheid moeten krijgen te verzoeken de vermelding van hun titel achterwege te laten. In de memorie van toelichting bij de Woa is uitdrukkelijk vermeld dat het KB gehandhaafd blijft.
Gelet op het uitgangspunt van de Woa en de samenhang tussen de Woa en het KB dient de zinsnede in artikel 5 van de Woa ‘waar dit vereist is’ te worden uitgelegd in overeenstemming met hetgeen in artikel 1, eerste lid, van het KB is bepaald. Dat betekent dat een adellijke titel dient te worden vermeld op alle officiële documenten die door openbare beambten worden verstrekt.
De kantonrechter concludeert dat op grond van artikel 5 Woa ook de ambtenaren van het CJIB, inclusief de officier van justitie, in alle officiële documenten aan betrokkene de adellijke titel van betrokkene moeten vermelden. De kantonrechter leidt uit hetgeen zojuist werd overwogen af dat alle eerder genoemde documenten officieel document in de zin van de Woa zijn. Immers, de sanctie doet verplichtingen ontstaan en/of laten termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen een aanvang nemen.
De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vermelding van de namen inclusief de adellijke titulatuur op grond artikel 5 Woa gelet op artikel 1 van het KB van 26 januari 1822 een wettelijke verplichting is die de officier van justitie behoort na te komen.
De vraag is vervolgens welke consequentie eraan gehecht moet worden dat in de aan betrokkene opgelegde sanctie op grond van de WAHV de zojuist genoemde wettelijke verplichting van de Woa niet is nageleefd.
De Woa hecht geen consequentie aan het begaan van de onderhavige omissie.
Is wellicht een parallel te trekken en daarmee een conclusie af te leiden met de omissies ten aanzien van de verplichtingen op grond van artikel 4 WAHV?
De memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de WAHV houdt (voor zover te dezen van belang, Kamerstukken II, 1987/1988, 20329, nr. 3, p. 40) het volgende in:
"In de schriftelijke beschikking, waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, dient voor de duidelijkheid van de justitiabele een korte omschrijving van de gedraging te worden opgenomen. In aanvulling op het commissie-voorstel is bepaald dat de beschikking gedagtekend dient te zijn. Tevens dient de beschikking de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats, waar de gedraging is geconstateerd, te vermelden. Op deze wijze wordt degene aan wie de sanctie wordt opgelegd, in staat gesteld om zelf na te gaan op welke gedraging de administratieve sanctie betrekking heeft."
In het verlengde van de aangehaalde passage uit de memorie van toelichting ligt ook de jurisprudentie die bepaalt dat, indien uit het onderzoek (ter zitting) en/of de aangevoerde feiten en omstandigheden vast komt te staan dat er sprake is van onjuiste vermelding van gegevens op de initiële beschikking, zoals onder meer het tijdstip, de datum, de plaats van de gedraging en/of de feitcode, zowel de officier van justitie als de kantonrechter wijzigingen kunnen aanbrengen in de sanctiebeschikking, mits er bij betrokkene redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan omtrent de vraag op welke gedraging de sanctie betrekking had en waartegen hij zich had te verdedigen. (vergelijk: Hoge Raad van 22 februari 1994, 268-93-V en 13 februari 1996, 253-95-V en gerechtshof Leeuwarden 4 november 2008, LJN BG3836.
De kantonrechter overweegt dat de verplichtingen van artikel 4 WAHV kennelijk de bedoeling hebben plaats, tijd en overtreding te identificeren en dat de vermelding van de naam kennelijk de bedoeling heeft om voldoende duidelijk te maken tot wie de sanctie gericht is, waarbij volledigheid geen doel op zichzelf is en fouten kunnen worden hersteld.
De bepaling van artikel 5 Woa heeft naar het oordeel van de kantonrechter kennelijk een heel andere strekking dan een identificerende. De strekking van artikel 5 Woa ligt, zonder dat de kantonrechter beoogt volledig te zijn, meer in de sfeer van het tonen van respect voor een persoon, een voorouder van hem, zijn familie, voor bijdragen die voorouder(s) aan een vorst of de samenleving gaven, althans van respect voor de staatkundige verhoudingen zoals die in elk geval in de eerste tien jaar van ons koninkrijk feitelijk bestonden of respect voor traditie, zoals deze in 1994 nog eens wettelijk is bevestigd.
De naleving of de omissie van het op grond van een wettelijke bepaling in woorden uitdrukken van een zeker respect raakt op geen enkele wijze de gehoudenheid van de betrokken adellijke persoon om zich conform de wetten te gedragen, de mogelijkheid om hem bij overtreding te straffen en de gehoudenheid om als ieder ander een opgelegde boete te betalen.
Het zou daarom naar het oordeel van de kantonrechter in zijn algemeenheid te ver voeren dat de consequentie van het begaan van een omissie in de naleving van artikel 5 Woa zou moeten zijn dat besluiten of andere documenten op grond van de WAHV waarin de omissie is begaan, op deze enkele grond niet geldig zijn of voor vernietiging in aanmerking zouden komen.
In het onderhavige geval heeft betrokkene niet onderbouwd en is de kantonrechter ook anderszins niet gebleken waarom de schending van artikel 5 Woa dusdanig zwaarwegend zou zijn om tot het oordeel te komen dat de beschikking nietig is.
De kantonrechter zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

De kantonrechter beslist als volgt:

- Verklaart het beroep ongegrond.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de kantonrechter,
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen 6 weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, doch alleen indien:
a de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 70,-- bedraagt of
b het beroep niet ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Kanton – locatie Leiden en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.