ECLI:NL:RBARN:2007:BB6978

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1306
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermelding van adellijke titel op kentekenbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, baron X, en de Dienst voor het Wegverkeer (RDW) over de vermelding van de adellijke titel op het kentekenbewijs. Eiser had verzocht om zijn titel van baron op het kentekenbewijs te laten vermelden, zoals vereist door artikel 5 van de Wet op de adeldom en het Koninklijk Besluit van 26 januari 1822. De RDW weigerde dit, stellende dat de titel niet verplicht was volgens artikel 6 van het Kentekenreglement.

De rechtbank oordeelde dat het kentekenbewijs een officieel document is in de zin van de Wet op de adeldom en dat de RDW verplicht was om de titel van baron op het kentekenbewijs te vermelden. De rechtbank vernietigde het besluit van de RDW en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd de RDW veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 322,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de kosten voor aanpassing van het kentekenregister niet relevant waren voor de juridische verplichting om de titel te vermelden.

De uitspraak is van belang voor de erkenning van adellijke titels op officiële documenten en bevestigt dat de Wet op de adeldom en het Koninklijk Besluit prevaleren boven het Kentekenreglement. De rechtbank stelde dat de wetgever de bedoeling had om adellijke titels op officiële documenten te waarborgen, en dat de RDW deze verplichting niet mocht negeren. De uitspraak biedt duidelijkheid over de juridische status van adellijke titels in relatie tot kentekenbewijzen en de verantwoordelijkheden van overheidsinstanties.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/1306
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[baron X], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door jhr.mr. A.R.Ph. Boddaert,
en
de directie van de dienst voor het Wegverkeer (RDW), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 maart 2007.
2. Procesverloop
Eiser heeft verweerder op 14 december 2006 verzocht een kenteken op zijn naam te stellen. Verweerder heeft het kentekenbewijs op 14 december 2006 op naam van eiser gesteld, maar daarbij niet de eiser toekomende adellijke titel van baron vermeld.
Eiser heeft verweerder vervolgens in een brief op 14 december 2006 verzocht zijn titel van baron op het kentekenbewijs te vermelden. Bij brief van 22 december 2006 heeft verweerder eiser bericht dat zijn verzoek niet in behandeling werd genomen. Op 30 december 2006 heeft eiser verweerder verzocht een voor bezwaar vatbaar besluit te nemen op zijn verzoek de titel van baron op het kentekenbewijs te vermelden. Verweerder heeft bij brief van 4 januari 2007 het verzoek tot vermelding van de titel van baron afgewezen. Eiser heeft op 22 januari 2007 bezwaar gemaakt tegen die beslissing.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd, waarbij verweerder de afgifte van het kentekenbewijs op 14 december 2006 heeft aangemerkt als het primair besluit.
Tegen het besluit van 2 maart 2007 heeft eiser beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 september 2007. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door jhr. mr. A.R.Ph. Boddaert. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. van der Berg.
3. Overwegingen
Wettelijk kader
Artikel 5 van de Wet op de adeldom (Woa) luidt:
Adeldom wordt vermeld op officiële documenten waar dit vereist is, tenzij de betrokken persoon verzoekt, de vermelding achterwege te laten of te verwijderen.
Artikel 1, eerste lid, van het Koninklijk Besluit van 26 januari 1822 (hierna: ‘het KB’) luidt:
Aan al de hoven en regtbanken, de ambtenaren van den burgerlijken stand, de notarissen en alle andere openbare beambten, hoe ook genaamd, wordt uitdrukkelijk bevolen, om, in hunne akten, aan de personen, daarin voorkomende, toeteschrijven de adelijke titels of kwalificatien waarmede zij, door Ons, zijn erkend of begiftigd, zoo dat dezelve personen in alle authentieke stukken, niet anders, dan met de hun toekomende titels en kwalificatien worden aangeduid; (…)
Artikel 6, eerste lid, sub a, van het Kentekenreglement (KR) luidt:
Het kentekenregister bevat uitsluitend de volgende categorieën gegevens:
(a) de naam, de voornaam of, ingeval van meer voornamen, de eerste voornaam en de beginletters van de
overige voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats, het geboorteland, het geslacht en het adres van
degene aan wie het kenteken is dan wel was opgegeven.
Beroep en verweer
Eiser betoogt dat zijn titel in het kentekenregister en op het kentekenbewijs dient te worden opgenomen, op grond van artikel 1, eerste lid, van het KB en artikel 5 van de Woa. Eiser stelt dat het bepaalde in artikel 6 van het KR in strijd is met de voornoemde bepalingen .
Verweerder betoogt dat hij geen verplichting heeft om de titel van eiser in het kentekenregister en op het kentekenbewijs te vermelden, nu dit op grond van artikel 6 van het KR niet is vereist. Verder stelt verweerder dat artikel 1, eerste lid, van het KB onverbindend is, omdat dit in strijd is met artikel 6 van het KR. Aanpassing van het kentekenregister is voorts kostbaar en die kosten staan niet in verhouding tot het nadeel dat eiser ondervindt.
Beoordeling
De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat het besluit waartegen het bezwaar was gericht tegen het kentekenbewijs van 14 december 2006 is. Dit besluit is gericht op rechtsgevolg en daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De brieven van verweerder van 22 december 2006 en 4 januari 2007 bevestigden slechts het rechtsgevolg dat al tot stand was gebracht met het besluit van 14 december 2006.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder gehouden was op grond van artikel 5 van de Woa de titel van baron op het kentekenbewijs op te nemen. Daarvoor moet worden vastgesteld of een kentekenbewijs een officieel document is en of het opnemen van de titel van baron op het kentekenbewijs vereist is.
De rechtbank beschouwt, met eiser, het kentekenbewijs als een officieel document in de zin van artikel 5 van de Woa. De rechtbank wijst er in dat verband op dat in de parlementaire geschiedenis is bij de behandeling van artikel 5 van de Woa door de minister van Binnenlandse Zaken vermeld dat het begrip officieel document ‘alle door overheidsinstanties opgestelde schriftelijke stukken die rechten of verplichtingen van de betrokkenen vastleggen dan wel een aanvraag, aangifte, verklaring of bewijs bevatten’ omvat (Tweede Kamer, 1992-1993, 21 485, nr. 15). De rechtbank leidt daaruit af dat het kentekenbewijs een officieel document in de zin van de Woa is.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Woa blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest het adelsrecht met de Woa niet opnieuw te codificeren en het bestaande adelsrecht in stand te laten. Uit de parlementaire geschiedenis van de Woa blijkt verder dat artikel 5 van de Woa is gebaseerd op het uitgangspunt dat adellijke titels op alle officiële documenten worden vermeld en dat adellijke personen de mogelijkheid moeten krijgen te verzoeken de vermelding van hun titel achterwege te laten. In de memorie van toelichting bij de Woa is uitdrukkelijk vermeld dat het KB gehandhaafd blijft.
Gelet op het uitgangspunt van de Woa en de samenhang tussen de Woa en het KB dient de zinsnede in artikel 5 van de Woa ‘waar dit vereist is’ te worden uitgelegd in overeenstemming met hetgeen in artikel 1, eerste lid, van het KB is bepaald. Dat betekent dat een adellijke titel op alle officiële documenten die door openbare beambten worden verstrekt dient te worden vermeld.
Uit de Wegenverkeerswet 1994 en het KR volgt dat het kentekenbewijs wordt opgesteld op basis van gegevens uit het kentekenregister. Artikel 6 van het KR bevat een limitatieve opsomming van de gegevens die in het kentekenregister worden opgenomen. Deze opsomming bevat niet de adellijke titel. Niet is gebleken dat met artikel 6 van het KR, zijnde een algemene maatregel van bestuur, is beoogd het KB, eveneens een algemene maatregel van bestuur, te wijzigen, in die zin dat de adellijke titel niet op het kentekenbewijs hoeft te worden vermeld. Met betrekking tot de verplichting tot vermelding van de adellijke titel verhoudt het KB zich daarom tot het KR als een speciale regeling ten opzichte van een algemene regeling. De speciale regeling derogeert aan de algemene. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte de titel van baron niet op het kentekenbewijs van eiser heeft opgenomen.
Gelet op het voorgaande gaat het betoog van verweerder dat het KB onverbindend is wegens strijd met het KR niet op. Het standpunt van verweerder dat het opnemen van de adellijke titel in het kentekenregister kostbaar is acht de rechtbank niet relevant bij de beoordeling van de vraag of verweerder de wet juist heeft toegepast.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 5 van de Woa en artikel 1, eerste lid, van het KB zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient op grond van artikel 5 van de Woa en het KB de titel van baron te vermelden op het kentekenbewijs.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder op het kentekenbewijs van eiser de titel van baron vermeldt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,- en wijst de Dienst voor het Wegverkeer aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,-- aan hem vergoedt en wijst de Dienst voor het Wegverkeer aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter en mrs L. van Gijn en D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. van der Kuil, griffier, en in het openbaar uitgesproken op1 november 2007.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 en 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:1 november 2007