ECLI:NL:RBDHA:2014:12367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
14_3698 BPM
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen na ombouw van bestelauto naar personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). Eiser, die zijn bestelauto had omgebouwd naar een personenauto, had aangifte gedaan voor de Bpm en daarbij een vermindering toegepast op basis van een taxatierapport. De Belastingdienst legde echter een naheffingsaanslag op, waarbij de vermindering was berekend op basis van een forfaitaire tabel. Eiser betwistte deze berekening en stelde dat de vermindering op basis van taxatie moest worden vastgesteld.

De rechtbank overwoog dat, behoudens bijzondere wettelijke bepalingen, het tarief van toepassing is op het moment dat het belastbare feit zich voordoet. In dit geval vond het belastbare feit plaats op 14 februari 2013, de datum waarop de auto als personenauto in het kentekenregister werd opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de vermindering van de Bpm, in afwijking van de door eiser voorgestelde methode, moest worden vastgesteld op basis van de forfaitaire tabel. Eiser's argument dat de Bpm moest worden verminderd op basis van een eerdere registratie op naam van een particulier werd als tardief afgewezen, omdat deze stelling pas ter zitting was ingebracht en verweerder hier niet op kon reageren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C.H.M. Lips, in aanwezigheid van griffier T. Blauw, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/3698
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2014 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser(gemachtigde: [naam]),

en
[P]verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 23 april 2014 op het bezwaar van eiser tegen de onder 3 te noemen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [namen].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
Op 29 juni 2009 is het motorrijtuig van het merk [merk] als bestelwagen geregistreerd in het kentekenregister. De auto is later omgebouwd van bestelauto naar personenauto (de ombouw) en als zodanig op 14 februari 2013 in het kentekenregister opgenomen (de registratie).
2.
Eiser heeft in verband met de registratie op 22 januari 2013 aangifte voor de Bpm gedaan. Daarbij heeft eiser de Bpm berekend met inachtneming van een vermindering bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de Bpm 1992 (de vermindering). Voor de berekening van de vermindering is eiser uitgegaan van een afschrijving die is vastgesteld met behulp van een taxatierapport.
3.
Met dagtekening 13 januari 2014 is aan eiser een naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) opgelegd. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is de vermindering berekend op basis van de forfaitaire tabel bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992.
4.
In geschil is of de vermindering van de Bpm verschuldigd ter zake van de registratie, mag worden bepaald door middel van een afschrijving op basis van taxatie, hetgeen eiser bepleit, of moet worden bepaald met toepassing van de forfaitaire tabel als bepleit door verweerder.
5.
De rechtbank stelt voorop dat, behoudens bijzondere wettelijke bepalingen, voor de berekening van een verschuldigd bedrag aan belasting het tarief van toepassing is dat geldt op het tijdstip waarop het belastbare feit zich voordoet. Op grond van artikel 1, derde lid, van de Wet op de Bpm 1992 heeft het belastbare feit zich in het onderhavige geval op 14 februari 2013 voorgedaan. Immers op die datum werd de auto opgenomen in het kentekenregister ter zake van de ombouw. Bij verschuldigdheid van Bpm op grond van genoemd artikel 1, derde lid, bepaalt artikel 10c, eerste lid, van de Wet op de Bpm 1992 dat de vermindering van Bpm in afwijking van artikel 10, tweede lid, wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid, derhalve op basis van de forfaitaire tabel. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij met toepassing van artikel 10b van de Wet op de Bpm 1992 een afschrijving van de zogenoemde historische Bpm kan toepassen volgt de rechtbank hem daar niet in. De auto is immers op het moment van het belastbare feit niet eerder als personenauto gebruikt waardoor ter zake van de registratie wegens de ombouw geen lager bedrag aan belasting kan worden vastgesteld.
6.
Eiser heeft nog aangevoerd dat de auto op 11 april 2012 voor 16 dagen op naam van een particulier was gesteld en dat de door hem te betalen Bpm ten minste moet worden verminderd met de Bpm die reeds door deze eerdere kentekenhouder is betaald. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling die eerst ter zitting door eiser is ingenomen, als zijnde tardief buiten beschouwing dient te worden gelaten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder in reactie op deze stelling heeft verklaard niet bekend te zijn met dit feit, en hierop niet kan reageren. Voorts is niet duidelijk waarom deze stelling niet eerder in geding kon worden gebracht.
7.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.