1.Eiseres is de moeder van [naam], in Nederland geboren op [geboortedatum] (hierna: [dochter]). Op 15 september 2006 heeft [naam], geboren op [geboortedatum], van Nederlandse nationaliteit en thans woonachtig in Suriname (hierna: de vader), [dochter] erkend. Eiseres en de vader hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over [dochter]. Vanaf 2009 heeft [dochter] de Nederlandse nationaliteit.
2.1Eiseres, vreemdeling in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van de Vw 2000, heeft om afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf verzocht omdat zij met [dochter], die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland wil blijven. Eiseres doet in dit verband een beroep op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Ruiz Zambrano (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 8 maart 2011, ECLI:NL:XX:2011:BP9130; hierna: het Zambrano-arrest). 2.2Ter onderbouwing van haar beroep op het gemeenschapsrecht heeft eiseres bij haar aanvraag, voor zover hier relevant, de volgende stukken overgelegd.
Een toelichting op de aanvraag.
De geboorteakte van [dochter], met daarbij de ‘latere vermelding betreffende erkenning kind’ waaruit blijkt dat [dochter] op 15 september 2006 door de vader is erkend.
Een verklaring omtrent de burgerlijke staat waaruit blijkt dat eiseres op 30 november 2010 als ongehuwd stond ingeschreven in Paramaribo, Suriname.
Afschriften van paspoorten, waaruit blijkt dat eiseres de Surinaamse nationaliteit heeft en [dochter] en de vader de Nederlandse nationaliteit hebben.
Een verklaring van de vader van 23 april 2012, waarin hij aangeeft dat hij niet in staat is in het onderhoud van [dochter] te voorzien omdat hij geen inkomsten heeft en geen eigen woonruimte.
Een bewijs van opname in het bevolkingsregister van Paramaribo van het Centraal Bureau voor Burgerzaken van 20 april 2012, waaruit blijkt dat de vader voor onbepaalde tijd is toegelaten tot Suriname.
Een apostille van het Hof van Justitie te Paramaribo, waaruit blijkt dat het onder vi. genoemde document voor echt verklaard is.
2.3Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres met de door haar overgelegde stukken onvoldoende heeft onderbouwd dat de vader, die de Nederlandse nationaliteit bezit, feitelijk niet in staat is om voor [dochter] te zorgen. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de vader weliswaar buiten de Europese Unie verblijft, maar dat hij wel in beeld is en dat het derhalve aan de vader is te besluiten terug te keren naar Nederland of het grondgebied van de Unie. Doet hij dat niet dan betreft dat een keuze waarvoor de Staat geen verantwoordelijkheid draagt. Hij kan de zorg voor [dochter] in Nederland uitoefenen met hulp van zijn alhier wonende broer en zus. De weigering om eiseres verblijf toe te staan is derhalve niet in strijd met artikel 20 van het VWEU en het Zambrano-arrest, aldus verweerder.
2.4Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door zich op het standpunt te stellen dat de vader met de opvoeding en verzorging van [dochter] kan worden belast omdat hij kan terugkeren naar Nederland om voor [dochter] te zorgen. Noch eiseres noch [dochter] beschikken over een juridisch middel om de vader hiertoe te dwingen, zodat, wanneer de vader niet terugkeert, [dochter] in geval van verwijdering van eiseres gedwongen is het grondgebied van de Europese Unie te verlaten en zij haar Unierecht dan niet langer kan uitoefenen. Volgens eiseres kan haar op grond van het Zambrano-arrest dan ook een verblijfsrecht niet worden ontzegd. Eiseres verwijst tevens naar het arrest Alokpa van het Hof van 10 oktober 2013 (C-86/12), waaruit volgens haar de conclusie kan worden getrokken dat er een onlosmakelijke koppeling bestaat tussen kinderen en de ouder te wiens laste zij komen en die hen daadwerkelijk verzorgt. Als die ouder verblijfsrecht wordt ontzegd, dan dient ervan te worden uitgegaan dat de kinderen geen andere mogelijkheid hebben dan die ouder te volgen ongeacht de vraag of er nog een andere, wel legale ouder in beeld is.
3.1De rechtbank overweegt dat het Hof in het Zambrano-arrest voor recht heeft verklaard dat artikel 20 van het VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 9 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:725) overwogen dat indien blijkt dat een burger van een derde land zich bevindt in de in het Zambrano-arrest bedoelde situatie, afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aangewezen is. 3.2De Afdeling heeft onder andere in haar uitspraak van 15 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY1039) overwogen dat de burger van het derde land, aannemelijk dient te maken dat de andere ouder feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen, zodat verblijf voor het kind bij die ouder in Nederland of de Unie, zonder die vreemdeling, in wezen onmogelijk is. De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat bedoelde situatie zich voordoet, vergt een beoordeling door verweerder van de door de vreemdeling in de bestuurlijke fase aan te voeren feiten en omstandigheden van het geval. De uitkomst van deze beoordeling kan volgens de Afdeling zonder terughoudendheid door de rechter worden getoetst. 4.1De vraag die derhalve ter beantwoording aan de rechtbank voorligt is of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat [dochter] dusdanig afhankelijk is van eiseres dat, wanneer zij wordt uitgezet, [dochter] niets anders rest dan met haar mee te gaan. Hiertoe dient te worden beoordeeld of de vader van [dochter], die de Nederlandse nationaliteit heeft, feitelijk in staat is voor haar te zorgen. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2Ter zitting heeft eiseres als volgt verklaard. De vader heeft nooit met eiseres en [dochter], die inmiddels negen jaar oud is, samengewoond en hij heeft nimmer enige zorg- of opvoedingstaken op zich genomen. De vader wilde volgens eiseres geen omgangsregeling en van financiële ondersteuning was evenmin sprake. Nadat de vader [dochter] heeft erkend, heeft hij haar nog één of twee keer op een familiefeestje gezien, voor de laatste maal toen [dochter] twee à drie jaar oud was. Ter zitting heeft eiseres verder verklaard dat ook zij geen contact meer met de vader heeft. De overgelegde verklaring van de vader van 23 april 2012 heeft eiseres niet rechtstreeks van hem verkregen, doch via haar zus en een derde persoon in Suriname. Blijkens het overgelegde uittreksel van het bevolkingsregister van Paramaribo verblijft hij in ieder geval sinds 20 april 2012 in Suriname en niet is gebleken dat hij voornemens is naar Nederland terug te keren. Noch eiseres noch [dochter] zijn bij machte om een terugkeer van de vader naar Nederland te bewerkstelligen. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van deze verklaringen.
4.3De rechtbank is op grond van de in 4.2 genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de vader feitelijk niet kan worden geacht voor [dochter] zorg te dragen en dat [dochter] zodanig van eiseres afhankelijk is, dat zij als gevolg van het bestreden besluit geen andere keus heeft dan met eiseres buiten het grondgebied van de Unie te verblijven. Dat de vader [dochter] in 2006 heeft erkend en hij samen met eiseres het ouderlijk gezag over [dochter] heeft, doet hier niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat de weigering om eiseres hier te lande verblijf toe te staan niet tot gevolg heeft dat [dochter] het effectief genot van de belangrijkste aan de status van de burger van de Unie ontleende rechten wordt ontzegd.