ECLI:NL:RBDHA:2014:12237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
AWB-12_36704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bewijs van rechtmatig verblijf op basis van afhankelijkheid van een kind met Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft eiseres, de moeder van een in Nederland geboren dochter met de Nederlandse nationaliteit, verzocht om afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf. Eiseres baseert haar verzoek op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Zambrano-arrest. De vader van de dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, woont in Suriname en heeft nooit zorg- of opvoedingstaken op zich genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader feitelijk niet in staat is om voor de dochter te zorgen, en dat de dochter afhankelijk is van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om eiseres verblijf toe te staan, in strijd is met de rechten van de dochter als burger van de Unie. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het betaalde griffierecht aan eiseres vergoed en worden de proceskosten aan eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/36704 (beroep)
AWB 12/36710 (voorlopige voorziening)
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 februari 2014 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum], van Surinaamse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. M. de Miranda),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 31 mei 2012 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 november 2012 ongegrond verklaard.
Op 20 november 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Op 21 november 2012 heeft de rechtbank het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen dat ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2013. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het ter zitting gesloten onderzoek bij beslissing van 10 september 2013 heropend.
Op 1 oktober 2013 heeft verweerder het besluit van 8 november 2012 ingetrokken en op 11 november 2013 heeft hij een nieuw besluit op bezwaar genomen (bestreden beschikking). Eiseres heeft haar gronden van beroep aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. S.A. Adjiembaks, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.
Eiseres is de moeder van [naam], in Nederland geboren op [geboortedatum] (hierna: [dochter]). Op 15 september 2006 heeft [naam], geboren op [geboortedatum], van Nederlandse nationaliteit en thans woonachtig in Suriname (hierna: de vader), [dochter] erkend. Eiseres en de vader hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over [dochter]. Vanaf 2009 heeft [dochter] de Nederlandse nationaliteit.
2.1
Eiseres, vreemdeling in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van de Vw 2000, heeft om afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf verzocht omdat zij met [dochter], die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland wil blijven. Eiseres doet in dit verband een beroep op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Ruiz Zambrano (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 8 maart 2011, ECLI:NL:XX:2011:BP9130; hierna: het Zambrano-arrest).
2.2
Ter onderbouwing van haar beroep op het gemeenschapsrecht heeft eiseres bij haar aanvraag, voor zover hier relevant, de volgende stukken overgelegd.
Een toelichting op de aanvraag.
De geboorteakte van [dochter], met daarbij de ‘latere vermelding betreffende erkenning kind’ waaruit blijkt dat [dochter] op 15 september 2006 door de vader is erkend.
Een verklaring omtrent de burgerlijke staat waaruit blijkt dat eiseres op 30 november 2010 als ongehuwd stond ingeschreven in Paramaribo, Suriname.
Afschriften van paspoorten, waaruit blijkt dat eiseres de Surinaamse nationaliteit heeft en [dochter] en de vader de Nederlandse nationaliteit hebben.
Een verklaring van de vader van 23 april 2012, waarin hij aangeeft dat hij niet in staat is in het onderhoud van [dochter] te voorzien omdat hij geen inkomsten heeft en geen eigen woonruimte.
Een bewijs van opname in het bevolkingsregister van Paramaribo van het Centraal Bureau voor Burgerzaken van 20 april 2012, waaruit blijkt dat de vader voor onbepaalde tijd is toegelaten tot Suriname.
Een apostille van het Hof van Justitie te Paramaribo, waaruit blijkt dat het onder vi. genoemde document voor echt verklaard is.
2.3
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres met de door haar overgelegde stukken onvoldoende heeft onderbouwd dat de vader, die de Nederlandse nationaliteit bezit, feitelijk niet in staat is om voor [dochter] te zorgen. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de vader weliswaar buiten de Europese Unie verblijft, maar dat hij wel in beeld is en dat het derhalve aan de vader is te besluiten terug te keren naar Nederland of het grondgebied van de Unie. Doet hij dat niet dan betreft dat een keuze waarvoor de Staat geen verantwoordelijkheid draagt. Hij kan de zorg voor [dochter] in Nederland uitoefenen met hulp van zijn alhier wonende broer en zus. De weigering om eiseres verblijf toe te staan is derhalve niet in strijd met artikel 20 van het VWEU en het Zambrano-arrest, aldus verweerder.
2.4
Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door zich op het standpunt te stellen dat de vader met de opvoeding en verzorging van [dochter] kan worden belast omdat hij kan terugkeren naar Nederland om voor [dochter] te zorgen. Noch eiseres noch [dochter] beschikken over een juridisch middel om de vader hiertoe te dwingen, zodat, wanneer de vader niet terugkeert, [dochter] in geval van verwijdering van eiseres gedwongen is het grondgebied van de Europese Unie te verlaten en zij haar Unierecht dan niet langer kan uitoefenen. Volgens eiseres kan haar op grond van het Zambrano-arrest dan ook een verblijfsrecht niet worden ontzegd. Eiseres verwijst tevens naar het arrest Alokpa van het Hof van 10 oktober 2013 (C-86/12), waaruit volgens haar de conclusie kan worden getrokken dat er een onlosmakelijke koppeling bestaat tussen kinderen en de ouder te wiens laste zij komen en die hen daadwerkelijk verzorgt. Als die ouder verblijfsrecht wordt ontzegd, dan dient ervan te worden uitgegaan dat de kinderen geen andere mogelijkheid hebben dan die ouder te volgen ongeacht de vraag of er nog een andere, wel legale ouder in beeld is.
3.1
De rechtbank overweegt dat het Hof in het Zambrano-arrest voor recht heeft verklaard dat artikel 20 van het VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 9 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:725) overwogen dat indien blijkt dat een burger van een derde land zich bevindt in de in het Zambrano-arrest bedoelde situatie, afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aangewezen is.
3.2
De Afdeling heeft onder andere in haar uitspraak van 15 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY1039) overwogen dat de burger van het derde land, aannemelijk dient te maken dat de andere ouder feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen, zodat verblijf voor het kind bij die ouder in Nederland of de Unie, zonder die vreemdeling, in wezen onmogelijk is. De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat bedoelde situatie zich voordoet, vergt een beoordeling door verweerder van de door de vreemdeling in de bestuurlijke fase aan te voeren feiten en omstandigheden van het geval. De uitkomst van deze beoordeling kan volgens de Afdeling zonder terughoudendheid door de rechter worden getoetst.
4.1
De vraag die derhalve ter beantwoording aan de rechtbank voorligt is of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat [dochter] dusdanig afhankelijk is van eiseres dat, wanneer zij wordt uitgezet, [dochter] niets anders rest dan met haar mee te gaan. Hiertoe dient te worden beoordeeld of de vader van [dochter], die de Nederlandse nationaliteit heeft, feitelijk in staat is voor haar te zorgen. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Ter zitting heeft eiseres als volgt verklaard. De vader heeft nooit met eiseres en [dochter], die inmiddels negen jaar oud is, samengewoond en hij heeft nimmer enige zorg- of opvoedingstaken op zich genomen. De vader wilde volgens eiseres geen omgangsregeling en van financiële ondersteuning was evenmin sprake. Nadat de vader [dochter] heeft erkend, heeft hij haar nog één of twee keer op een familiefeestje gezien, voor de laatste maal toen [dochter] twee à drie jaar oud was. Ter zitting heeft eiseres verder verklaard dat ook zij geen contact meer met de vader heeft. De overgelegde verklaring van de vader van 23 april 2012 heeft eiseres niet rechtstreeks van hem verkregen, doch via haar zus en een derde persoon in Suriname. Blijkens het overgelegde uittreksel van het bevolkingsregister van Paramaribo verblijft hij in ieder geval sinds 20 april 2012 in Suriname en niet is gebleken dat hij voornemens is naar Nederland terug te keren. Noch eiseres noch [dochter] zijn bij machte om een terugkeer van de vader naar Nederland te bewerkstelligen. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van deze verklaringen.
4.3
De rechtbank is op grond van de in 4.2 genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de vader feitelijk niet kan worden geacht voor [dochter] zorg te dragen en dat [dochter] zodanig van eiseres afhankelijk is, dat zij als gevolg van het bestreden besluit geen andere keus heeft dan met eiseres buiten het grondgebied van de Unie te verblijven. Dat de vader [dochter] in 2006 heeft erkend en hij samen met eiseres het ouderlijk gezag over [dochter] heeft, doet hier niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat de weigering om eiseres hier te lande verblijf toe te staan niet tot gevolg heeft dat [dochter] het effectief genot van de belangrijkste aan de status van de burger van de Unie ontleende rechten wordt ontzegd.
5.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6.
De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.704,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/36704,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/36710,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 312,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.704,50, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MK
Coll.: AG
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.