Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het op 5 september 2014 ingekomen verzoekschrift,
- het op 23 september 2014 ingekomen verweerschrift,
- de brief van mr. Ten Broeke van 22 september 2014.
Rechtbank Den Haag
Op 1 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan over een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek. De verzoeker, thans gedetineerd, had een verzoek ingediend met het oog op zijn aanhouding voor uitlevering aan de Verenigde Staten, waar hij wordt verdacht van moord. In het verzoekschrift vroeg hij de rechtbank om een voorlopig deskundigenverhoor te bevelen, maar tijdens de zitting werd dit gewijzigd naar een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. A.Th.M. ten Broeke, voerde gemotiveerd verweer tegen dit verzoek.
De rechtbank oordeelde dat een voorlopig deskundigenonderzoek kan helpen om relevante feiten en omstandigheden te verhelderen, maar dat de rechter geen discretionaire bevoegdheid heeft om dit verzoek te honoreren als het in strijd is met de goede procesorde. In dit geval bevond de rechtbank dat het verzoek in strijd was met de goede procesorde, omdat de behandeling van het kort geding al gepland stond voor 6 november 2014. De rechtbank had al rapporten van deskundigen in handen, en het was aan de voorzieningenrechter in het kort geding om te beoordelen of deze rapporten voldoende waren of dat nader onderzoek nodig was.
De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek moest worden afgewezen, omdat het de voortgang van de kort geding procedure zou doorkruisen. De verzoeker kan in de kort geding procedure zijn bezwaren tegen de bestaande rapportages naar voren brengen, en de voorzieningenrechter zal de zaak inhoudelijk behandelen. De rechtbank wees het verzoek af, en deze beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.