ECLI:NL:RBDHA:2014:11998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
C-09-473094 - HA RK 14-481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek in kort geding betreffende uitlevering aan de Verenigde Staten

Op 1 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan over een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek. De verzoeker, thans gedetineerd, had een verzoek ingediend met het oog op zijn aanhouding voor uitlevering aan de Verenigde Staten, waar hij wordt verdacht van moord. In het verzoekschrift vroeg hij de rechtbank om een voorlopig deskundigenverhoor te bevelen, maar tijdens de zitting werd dit gewijzigd naar een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. A.Th.M. ten Broeke, voerde gemotiveerd verweer tegen dit verzoek.

De rechtbank oordeelde dat een voorlopig deskundigenonderzoek kan helpen om relevante feiten en omstandigheden te verhelderen, maar dat de rechter geen discretionaire bevoegdheid heeft om dit verzoek te honoreren als het in strijd is met de goede procesorde. In dit geval bevond de rechtbank dat het verzoek in strijd was met de goede procesorde, omdat de behandeling van het kort geding al gepland stond voor 6 november 2014. De rechtbank had al rapporten van deskundigen in handen, en het was aan de voorzieningenrechter in het kort geding om te beoordelen of deze rapporten voldoende waren of dat nader onderzoek nodig was.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek moest worden afgewezen, omdat het de voortgang van de kort geding procedure zou doorkruisen. De verzoeker kan in de kort geding procedure zijn bezwaren tegen de bestaande rapportages naar voren brengen, en de voorzieningenrechter zal de zaak inhoudelijk behandelen. De rechtbank wees het verzoek af, en deze beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/473094 / HA RK 14-481
Beschikking van 1 oktober 2014
in de zaak van
[verzoeker],
thans gedetineerd te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. B. Stapert te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),
zetelend te Den Haag,
verweerder,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Verzoeker wordt hierna aangeduid met ‘[verzoeker]’ en verweerder met ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 5 september 2014 ingekomen verzoekschrift,
  • het op 23 september 2014 ingekomen verweerschrift,
  • de brief van mr. Ten Broeke van 22 september 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2014. Namens [verzoeker] is mr. Stapert verschenen. Namens de Staat is de heer R. de Groot verschenen, vergezeld van mr. Ten Broeke. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

2.Het verzoek

2.1.
In zijn verzoekschrift verzoekt [verzoeker] de rechtbank een voorlopig deskundigenverhoor te bevelen, met benoeming van een rechter-commissaris ten overstaan van wie dit deskundigenverhoor zal worden gehouden. Ter zitting heeft mr. Stapert echter verklaard dat is bedoeld de rechtbank te verzoeken een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen. De Staat heeft tegen deze wijziging van het verzoek geen bezwaar gemaakt.
2.2.
[verzoeker] voert aan dat hij in Nederland is aangehouden voor uitlevering op verzoek van de Verenigde Staten, waar hij in de deelstaat Texas terecht moet staan op verdenking van moord. In kort geding vordert hij dat de Staat wordt bevolen hem niet uit te leveren. Ten behoeve van die kort geding procedure wenst hij duidelijkheid te verkrijgen over zijn chronische psychische problematiek. Voordat de voorzieningenrechter in de kort geding procedure zal beslissen wenst [verzoeker] een voorlopig deskundigenonderzoek door een psycholoog en een psychiater.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een voorlopig deskundigenonderzoek kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek terzake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt – bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten – of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek, gelet op de fase waarin de onderliggende kort gedingprocedure (nummer C/09/472951/KG ZA 14-1059) zich bevindt, in strijd is met een goede procesorde. De behandeling van het kort geding vindt plaats op 6 november 2014. In die procedure heeft de voorzieningenrechter de beschikking over een rapport van het Bureau Medische Advisering van de Immigratie en Naturalisatiedienst van 2 mei 2014 en een rapport van forensisch psychiater J. C. Zwemstra van 25 april 2014. Voorts bevindt zich bij de stukken een advies van de psychiatrisch adviseur prof. dr. H.J.C. van Marle.
3.3.
[verzoeker] is van mening dat voormelde rapporten elkaar op essentiële punten tegenspreken. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat nu eerst de behandeling van het kort geding dient plaats te vinden. [verzoeker] kan in de kort geding procedure gemotiveerd aangeven waarom hij van mening is dat de reeds aanwezige rapportages niet voldoen. De Staat kan daartegen desgewenst verweer voeren. De onderhavige verzoekschriftprocedure leent zich er niet voor een oordeel te geven over de kwaliteit van de reeds aanwezige rapportages. Toewijzing van het onderhavige verzoek in dit stadium betekent doorkruising (vertraging) van de kort geding procedure. De voorzieningenrechter in kort geding zal de zaak inhoudelijk behandelen. Hij kan daarbij – mede aan de hand van de reeds aanwezige rapportages – beoordelen of er al dan niet voldoende duidelijkheid bestaat over de ten aanzien van [verzoeker] te stellen diagnose of dat er, zoals [verzoeker] aanvoert, sprake is van zodanige tegenstrijdigheden in de aanwezige rapportages dat nader deskundigenonderzoek zinvol is.
3.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 206