In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2014 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. Eiser, geboren in 1976 en van Roemeense nationaliteit, was eerder veroordeeld voor verschillende misdrijven, wat leidde tot de onderhavige beslissing van de staatssecretaris. Eiser had op 4 april 2014 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 7 maart 2014, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard. Echter, eiser had het griffierecht van € 165,00 niet betaald en verzocht om vrijstelling van dit griffierecht, wat door de rechtbank niet werd gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in financiële nood verkeerde en dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat er gevallen kunnen zijn waarin de heffing van griffierecht een rechtzoekende zou kunnen beletten om gebruik te maken van de rechtsgang. Eiser had echter geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij niet over inkomsten beschikte. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat eiser niet in verzuim was geweest door het niet betalen van het griffierecht. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.