ECLI:NL:RBDHA:2014:11801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
AWB 14/8199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2014 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. Eiser, geboren in 1976 en van Roemeense nationaliteit, was eerder veroordeeld voor verschillende misdrijven, wat leidde tot de onderhavige beslissing van de staatssecretaris. Eiser had op 4 april 2014 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 7 maart 2014, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard. Echter, eiser had het griffierecht van € 165,00 niet betaald en verzocht om vrijstelling van dit griffierecht, wat door de rechtbank niet werd gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in financiële nood verkeerde en dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat er gevallen kunnen zijn waarin de heffing van griffierecht een rechtzoekende zou kunnen beletten om gebruik te maken van de rechtsgang. Eiser had echter geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij niet over inkomsten beschikte. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat eiser niet in verzuim was geweest door het niet betalen van het griffierecht. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/8199

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2014 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beening).

Procesverloop

Bij primair besluit van 7 november 2013 heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser beëindigd en hem ongewenst verklaard. Hierbij heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
Bij besluit van 7 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 4 april 2014 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend op 6 mei 2014.
Op 11 april 2014 is aan eisers gemachtigde een nota gezonden ter voldoening van het griffierecht van
€ 165,00.
Op 5 mei 2014 en op 16 mei 2014 heeft eiser verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht.
Bij griffiersbrief van 4 september 2014 is eiser meegedeeld dat hetgeen hij thans heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn verzoek om vrijstelling, onvoldoende is om het beroep niet niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het niet (tijdig) voldoen van het griffierecht. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen een week alsnog te voldoen. Daarbij is eiser aangezegd dat indien het griffierecht niet (tijdig) wordt voldaan, ter zitting enkel de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde zal worden gesteld.
Eiser heeft het griffierecht niet voldaan. Bij brief van 15 september 2014 heeft hij een nadere toelichting gegeven op zijn verzoek tot vrijstelling van het griffierecht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1976 en heeft de Roemeense nationaliteit. Nadat hij vanaf 2010 voor verschillende misdrijven was veroordeeld tot gevangenisstraffen, heeft verweerder besloten tot de onderhavige verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring.
1.2.
Op 7 december 2013 is eiser uitgezet naar Roemenië.
2.
In zijn verzoeken om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht heeft eiser aangevoerd dat hij niet beschikt over inkomen en dat het hem volgens de Immigratie-en Naturalisatiedienst niet toegestaan is om arbeid te verrichten. Hij heeft een door hem zelf ingevulde inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand overgelegd waarin is vermeld dat hij zich heeft onderhouden door middel van giften van vrienden.
3.
In zijn brief van 15 september 2014 heeft eiser nogmaals gesteld in betalingsonmacht te verkeren en verder – onder verwijzing naar jurisprudentie – aangevoerd dat het griffierecht er niet voor mag zorgen dat hem het recht op toegang tot het recht wordt ontzegd. Hij heeft zich voorts beroepen op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 januari 2012, nr. 22251/07, G.R. tegen Nederland (www.echr.coe.int) en – zo begrijpt de rechtbank – gesteld dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn stelling dat hij onmachtig is het griffierecht te betalen, nog nader onderbouwt.
4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
De indiener van een beroepschrift moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van
6 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4443) overwogen dat zich gevallen kunnen voordoen waarin de heffing van het griffierecht het voor een rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang.
4.3.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich in zijn geval voordoet. Hij heeft gesteld, maar op geen enkele wijze onderbouwd dat hij niet over inkomsten beschikt. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is het verschuldigde bedrag van € 165,00 te betalen. Zijn beroep op de in rechtsoverweging 3 genoemde uitspraak van het EHRM kan hem niet baten. In die zaak is, in het kader van een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, geoordeeld dat niet viel in te zien waarom de desbetreffende vreemdeling, van wie vaststond dat zijn echtgenote een bijstandsuitkering ontving, nog met (andere) documenten moest aantonen dat hij niet in staat was een bedrag van € 830,00 aan leges te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de vergelijking met eisers situatie, gelet op de feiten en omstandigheden van beide gevallen, niet op.
4.4.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat eiser door het niet betalen van griffierecht redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, voorzitter, en mr. A. Venekamp en
mr. G.J.W.M. Kipping, leden, in aanwezigheid van mr. D.S. Arjun Sharma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.