ECLI:NL:RBDHA:2014:11636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
09-842012-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige in een jeugdstrafzaak met alcoholgebruik

Op 3 juli 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van verkrachting van een twaalfjarig meisje, aangeduid als [slachtoffer]. De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van de moeder van [slachtoffer], die meldde dat haar dochter die avond was verkracht door de verdachte, die op dat moment zeventien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en [slachtoffer] op een feestje waren waar alcohol werd genuttigd. De verdachte heeft verklaard dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer], maar dat dit met haar instemming was gebeurd. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de verkrachting, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verkrachting, gezien het leeftijdsverschil en de toestand van het slachtoffer, die onder invloed van alcohol was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn gedragingen en het feit dat hij wist dat [slachtoffer] dronken was, haar heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte werd schuldig bevonden aan verkrachting en kreeg een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door jeugdreclassering. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tweede tenlastelegging van ontucht met een ander slachtoffer, [slachtoffer 2], omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/842012-14
Datum uitspraak: 3 juli 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres (in het kader van de preventieve hechtenis): [JJI].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 17 april 2014 (pro forma) en 19 juni 2014 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Lijnse en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. B. van Elst, advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum] 2014 te [plaats] door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en)[slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft gedwongen
tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte (meermalen) zijn penis in de mond en/of vagina en/of anus
van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of (meermalen) zijn vinger in de vagina
van die [slachtoffer] geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte,
wetende dat die [slachtoffer] onder invloed was van alcohol en/of niet meer
nuchter was,
- misbruik maakte van zijn overwicht/dominantie en/of het leeftijdsverschil
en/of de feitelijke machtsverhouding en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) heeft getongzoend en/of
- die [slachtoffer] aan haar armen omhoog heeft getrokken/getild en/of
(vervolgens) (dwingend) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "doe je broek naar
beneden" en/of
- onverhoeds zijn broek omlaag heeft gedaan en/of (daarbij) heeft gezegd
"eerst wil ik neuken en dan praten we verder" en/of
- [slachtoffer] op dwingende wijze bij het hoofd heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) haar hoofd in de richting van zijn penis heeft geduwd en/of
(vervolgens) zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht
en/of
- [slachtoffer] met haar handen tegen een muur heeft geplaatst/geduwd en/of haar
rug naar voren heeft gebogen en/of (vervolgens) onverhoeds zijn penis in haar
vagina en/of anus heeft geduwd/gebracht en/of (daarbij) haar mond heeft dicht
gehouden,
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2014 te [plaats], met[slachtoffer], geboren op
[geboortedatum] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes,
- tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- penis in de mond en/of de vagina en/of de anus van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht en/of
- vinger in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
2.
hij op of omstreeks [geboortedatum] 2014 te [plaats] met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum]
2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande
uit het meermalen, althans eenmaal, betasten en/of strelen van de vagina van
die [slachtoffer 2] en/of het (proberen te) zoenen van die [slachtoffer 2];

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op [datum] 2014 in [plaats] staat buurjongen[getuige], rond 18.00 uur bij de twaalfjarige [slachtoffer 2] aan de deur om haar uit te nodigen voor een feestje bij hem thuis. [slachtoffer], eveneens twaalf jaar oud, is op dat moment bij [slachtoffer 2] thuis. [slachtoffer 2] en [slachtoffer] zijn van plan om later die avond naar een ander feestje te gaan. Ze besluiten eerst naar het feestje van [getuige] te gaan. Om ongeveer 18.30 uur zijn ze op het feestje bij [getuige] thuis. Even later verschijnen daar ook twee oudere jongens, de verdachte en zijn vriend [X ]. Zij hebben alcoholhoudende drank, namelijk twee flessen Wodka, bij zich. [slachtoffer] drinkt van de Wodka en voelt zich niet lekker.
Rond 20.30 uur krijgt de politie een melding om naar het adres van [slachtoffer 2] te gaan. Daar wordt [slachtoffer] aangetroffen. Zij ligt in bed, is niet aanspreekbaar en is onder invloed van alcohol. Per ambulance wordt [slachtoffer] naar het ziekenhuis vervoerd. Onderweg vertelt [slachtoffer] aan haar moeder dat zij die avond is verkracht door een jongen. Tegenover de politie verklaart [slachtoffer] zowel in de slaapkamer van [getuige] als in de portiek buitenshuis te zijn verkracht.
Later verklaart ook [slachtoffer 2] dat zij seksueel is lastiggevallen door een jongen. Haar moeder, die aangifte doet, verklaart dat de jongen heeft geprobeerd om met zijn hand in de broek van [slachtoffer 2] te komen en om [slachtoffer 2] te zoenen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] (subsidiair tenlastegelegd als ontucht; feit 1) en aan ontucht met [slachtoffer 2] (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de hem onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer]. Daartoe heeft zij betoogd dat op basis van de verklaringen van de verdachte, aangeefster [aangeefster] en [slachtoffer] weliswaar vast staat dat de verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer], maar dat – gelet op alle omstandigheden die avond – niet kan worden bewezen dat de verdachte haar verkracht heeft. De officier van justitie heeft betoogd dat een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde ontucht meer recht doet aan de zaak.
De officier van justitie heeft op die gronden gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat op basis van de verklaringen van aangeefster [aangeefster 2], [slachtoffer 2] en getuige [Y] wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde ontucht met [slachtoffer 2]. De officier van justitie heeft derhalve gevorderd dat de rechtbank hem ook voor dit feit zal veroordelen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair ten laste gelegde en dat het de verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde tot een bewezenverklaring kan leiden. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat de aanwezigen op het feestje vrijwillig alcoholhoudende drank tot zich hebben genomen en dat dit heeft geleid tot het seksueel contact dat heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer]. De raadsman heeft gesteld dat zich in het politie proces-verbaal veel verklaringen bevinden die vooral voor meer onduidelijkheid ten aanzien van de toedracht zorgen. Hij heeft betoogd dat uit diverse verklaringen kan worden opgemaakt dat [slachtoffer] vrijwillig seks heeft gehad met de verdachte en dat zij uit angst voor de reactie van haar ouders – die zich geconfronteerd zagen met een dochter die in haar BH in het portiek stond, had overgegeven en dronken was – later heeft verteld dat zij verkracht is. De raadsman heeft betoogd dat het feit dat [slachtoffer] achteraf wellicht spijt heeft gekregen van het seksueel contact met de verdachte, niet maakt dat kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting. Voorts heeft de raadsman nog verwezen naar de verklaring van getuige [Z] op p. 417 van het politie proces-verbaal, waarin deze verklaart van anderen te hebben gehoord dat de seks vrijwillig was maar dat [slachtoffer] dit niet durft te zeggen vanwege haar ouders.
Gelet op het bovenstaande heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de verdachte vrij te spreken van de hem onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting. In het geval de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de raadsman, op grond van de stukken wel tot een bewezenverklaring van het de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde zou komen, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan hem toe te staan om alsnog [slachtoffer] en eventueel andere – nog niet bij name genoemde – getuigen te mogen horen.
Ten aanzien van het de verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat het ten laste gelegde weliswaar kan worden bewezen, maar dat het strafbare feit onder verzachtende omstandigheden heeft plaatsgevonden, hetgeen uiteindelijk tot uitdrukking dient te worden gebracht in de strafmaat.
Ten aanzien van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat er weliswaar een aangifte ligt en dat een getuige heeft verklaard dat de verdachte met zijn hand dichtbij de vagina van [slachtoffer 2] is geweest en heeft geprobeerd haar te kussen, maar dat DNA-onderzoek naar sporen in de nek van [slachtoffer 2] dit niet bevestigt. De raadsman heeft betoogd dat het enkele met de hand op de broek in de buurt van de vagina van [slachtoffer 2] komen, niet kan leiden tot een bewezenverklaring van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde feit, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat uit het politie proces-verbaal twee momenten zijn te herleiden waarop volgens [slachtoffer] sprake zou zijn geweest van seks tussen haar en de verdachte, namelijk in de slaapkamer van [getuige] en in de portiek bij het huis van [getuige].
De rechtbank overweegt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te kunnen vaststellen wat zich precies heeft afgespeeld in de slaapkamer van [getuige]. De door de verschillende personen afgelegde verklaringen lopen op dit punt te zeer uiteen. De rechtbank zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde voor zover dit betrekking heeft op de gebeurtenissen in de slaapkamer van [getuige], namelijk de gedragingen die staan vermeld bij de tweede, derde, vierde en vijfde gedachtestreepjes.
Ten aanzien van het gedeelte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde dat ziet op hetgeen gebeurd zou zijn in de portiek, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op [datum] 2014 doet de moeder van [slachtoffer] aangifte van verkrachting van de twaalfjarige [slachtoffer] op[datum] 2014 in [plaats]. Zij verklaart dat er drank aan [slachtoffer] is gegeven, dat [slachtoffer] bang was en dat een jongen een condoom om heeft gedaan en haar verkracht heeft. [2]
[slachtoffer] legt een uitgebreide verklaring af over hetgeen volgens haar is gebeurd op [datum] 2014 in de portiek. Zij verklaart dat zij het huis – een portiekwoning – van [getuige] uit ging en dat de verdachte haar toen meenam naar boven. Volgens [slachtoffer] heeft de verdachte haar toen gezegd dat zij haar broek uit moest doen. [slachtoffer] verklaart dat de verdachte toen tegen haar heeft gezegd hoe zij moest gaan staan, namelijk met haar handen tegen de muur. [slachtoffer] verklaart dat de verdachte haar rug naar voren heeft gebogen en dat hij haar toen geneukt heeft. [3]
De verdachte legt verschillende verklaringen af. In zijn derde verklaring geeft de verdachte toe dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer]. De verdachte verklaart daarbij dat [slachtoffer], die hij ‘het meisje’ noemt, uit vrije wil met hem de trap op naar boven is gegaan nadat zij de woning van [getuige] hadden verlaten. De verdachte verklaart dat [slachtoffer] aanspreekbaar was, maar dat zij niet op haar benen kon blijven staan en wankelde. [slachtoffer] was volgens hem dronken. De verdachte verklaart dat hij zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en dat [slachtoffer] haar kleren uit heeft gedaan tot onder haar kont. De verdachte verklaart dat [slachtoffer] ‘ja’ heeft gezegd op de vraag van de verdachte of zij seks met hem wilde hebben en dat het dus zijn idee was maar dat [slachtoffer] er in mee ging. De verdachte verklaart dat hij een condoom heeft gebruikt en dat hij [slachtoffer] van achteren heeft geneukt. Het is volgens hem precies zo gegaan als [slachtoffer] in haar verklaring vertelde. De verdachte verklaart dat hij met zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heen en weer is gegaan en dat [slachtoffer] zo is blijven staan. De verdachte verklaart dat de seks is gestopt omdat er mensen kwamen. De verdachte verklaart [slachtoffer] niet gedwongen te hebben tot seks, haar verschillende keren te hebben gevraagd of zij seks wilde hebben en geen ‘nee’ uit haar mond te hebben gehoord. [4]
Ter terechtzitting van 17 juni 2014 verklaart de verdachte bij deze verklaring te blijven. [5]
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de bewijsvraag het volgende voorop.
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen moet worden vastgesteld dat de verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is geweest van geweld, bedreiging met geweld of bedreiging met een andere feitelijkheid. Aan de orde is de vraag of sprake is geweest van ‘andere feitelijkheden’ waardoor de verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van de tenlastegelegde seksuele handelingen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In dit geval was sprake van een relatief groot leeftijdsverschil tussen de zeventienjarige verdachte en het twaalfjarige slachtoffer, hetgeen op zichzelf reeds een lichamelijk en geestelijk overwicht van de verdachte op het slachtoffer meebracht. Bovendien was het slachtoffer dronken, hetgeen haar, mede gelet op haar jonge leeftijd, weerloos en kwetsbaar maakte. De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting aangegeven dat hij wist dat het slachtoffer dronken was en nauwelijks meer op haar benen kon staan. Met die wetenschap heeft de verdachte het slachtoffer mee naar boven genomen en gezegd dat zij haar broek moest uit doen. Het slachtoffer moest van hem met haar handen tegen de muur gaan staan. Hij heeft vervolgens haar rug naar voren gebogen en heeft, achter het slachtoffer staand, zijn penis in haar vagina gebracht. Gelet op de geringe weerbaarheid van het slachtoffer waarvan verdachte op de hoogte was, de hiervoor omschreven gedragingen en mondelinge uitlatingen van verdachte, levert dit naar het oordeel van de rechtbank een zodanig lichamelijk en geestelijk overwicht op dat het slachtoffer daaraan geen weerstand kon bieden en zich gedwongen voelde aan verdachtes seksuele wensen te voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel, alle feiten en omstandigheden in ogenschouw nemend, dat moet worden vastgesteld dat de verdachte door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van het lichaam (vergelijk Hoge Raad 10 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6940). Anders dan de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer].
Ten aanzien van het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek om het hem, in het geval van een bewezenverklaring van verkrachting, toe te staan [slachtoffer] en andere getuigen te horen, overweegt de rechtbank dat dit voorwaardelijke verzoek moet worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte dat (en de wijze waarop) hij seks met [slachtoffer] heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak [slachtoffer] en andere getuigen te horen niet is gebleken. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsman derhalve af.
3.5
Vrijspraak
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het volgende af.
Aangeefster [aangeefster 2] heeft aangifte gedaan van aanranding van haar dochter [slachtoffer 2] op [datum] 2014. De verdachte zou op die avond met [slachtoffer 2], die toen twaalf jaar oud was, ontuchtige handelingen hebben gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina van [slachtoffer 2] en het proberen haar te zoenen. De verdachte heeft ontkend [slachtoffer 2] te hebben aangeraakt.
Door verschillende getuigen zijn hierover verklaringen afgelegd. Deze getuigenverklaringen lopen naar het oordeel van de rechtbank echter zodanig uiteen dat onvoldoende is komen vast te staan wat er op de bewuste avond precies is gebeurd tussen de verdachte en [slachtoffer 2].
Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde feit.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. primair
hij op [datum] 2014 te [plaats] door feitelijkheden[slachtoffer] heeft gedwongen
tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte, wetende dat die [slachtoffer] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was,
- misbruik maakte van zijn overwicht/dominantie en het leeftijdsverschil en de feitelijke machtsverhouding en
- [slachtoffer] met haar handen tegen een muur heeft geplaatst en haar rug naar voren heeft gebogen en vervolgens zijn penis in haar vagina heeft geduwd/gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte inmiddels lang genoeg in voorlopige hechtenis heeft gezeten en dat de vrijheidsbeneming, tot welke beslissing de rechtbank ook komt ten aanzien van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde, tot een onmiddellijk einde moet komen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafbepaling in het voordeel van de verdachte rekening te houden met de vele verzachtende omstandigheden waarvan in het dossier blijkt. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat[slachtoffer] zelf alcoholhoudende drank tot zich heeft genomen, dat zij erg dronken was, dat zij richting diverse jongens aanhalig was en dat zij door een getuige een ‘bangameisje’ werd genoemd en dat het toestond dat verschillende jongens aan haar zaten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. De twaalfjarige aangeefster was sterk onder invloed van alcohol. De verdachte, die veel ouder is dan de aangeefster, wist dat zij dronken was. Desondanks heeft hij de aangeefster in een portiek tegen een muur geplaatst, waarna hij haar zo heeft gepositioneerd dat hij zijn penis in haar vagina kon duwen. Door zo te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten hier nog lange tijd de negatieve gevolgen van ondervinden. Blijkens de door haar opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring geldt dit ook voor de aangeefster. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en daarbij geheel voorbij is gegaan aan de belangen en gevoelens van de zeer jonge en kwetsbare aangeefster.
De rechtbank betrekt bij de strafmaat dat de verdachte volgens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 8 januari 2014 in het verleden niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van 22 april 2014, opgesteld en ondertekend door dr. [X ], klinisch psycholoog, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De verdachte lijdt aan een stoornis van zijn geestvermogens, hetgeen tot uiting komt in ODD en mogelijk ook in ADHD. Hiervan was ook sprake tijdens het ten laste gelegde en het beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde op zijn minst in enige mate. Geadviseerd wordt om de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. Het recidiverisico op een zedendelict wordt – zonder behandeling – op matig geschat. Benadrukt is dat het delict in een situationeel kader heeft plaatsgevonden. Jeugdreclasseringstoezicht wordt nodig geacht ten einde te bewerkstelligen dat de verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Gezien zijn problemen met het accepteren van autoriteit en zijn zelfbepalende houding is een stok achter de deur belangrijk.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare. Bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf zal de rechtbank er in het bijzonder rekening mee houden dat de verkrachting in een situationeel kader – te weten op een feestje met alcohol – heeft plaatsgevonden, dat de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt en dat het recidiverisico matig wordt geschat. De rechtbank zal voorts rekening houden met het in het rapport gegeven advies.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 15 mei 2014, opgesteld door [Y], raadsonderzoeker. In dit rapport wordt geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zal meewerken aan het jeugdreclasseringstoezicht van de stichting Bureau Jeugdzorg.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend is als onvoorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het voor de nodige behandeling en ter voorkoming van recidive noodzakelijk is dat de verdachte zich de komende jaren zal laten begeleiden door de jeugdreclassering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
VERKRACHTING
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 270 (tweehonderdzeventig) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
92 (tweeënnegentig) dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Ghrib, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
en mr. M.L. Harmsen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2014.
Mr. Van Loenhoud is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL15J2-2014002398.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [aangeefster], p.35.
3.Proces-verbaal verhoor getuige[slachtoffer], p. 422; proces-verbaal bevindingen, p. 47.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 153 -156.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2014.