ECLI:NL:RBDHA:2014:11635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
09-818812-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen in jeugdstrafzaak

Op 7 augustus 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een incident op een datum in 2013, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar bedreigde met een vuurwapen, terwijl de verdachte dit ontkende. Tijdens de zitting op 24 juli 2014 werd het onderzoek gehouden met gesloten deuren. De officier van justitie, mr. M. van der Zwan, vorderde een veroordeling, terwijl de raadsman, mr. R.A. van der Horst, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank beoordeelde de verklaringen van de aangeefster en getuigen, die stelden dat de verdachte een vuurwapen had opgeheven en hen bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen consistent waren en dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging van een tweede aangever, omdat deze niet was gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het bezit van een echt vuurwapen.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 76 dagen, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor andere strafbare feiten. De rechtbank besloot geen reclasseringsbegeleiding op te leggen, omdat de verdachte niet gemotiveerd leek om hulp te accepteren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/818812-13
TUL 09/920369-11
Datum uitspraak: 7 augustus 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 24 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Zwan, en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te[plaats], [aangever 1] en/of [aangever 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een
vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, opgeheven en/of
op/in de richting van die [aangever 1] en/of [aangever 2] gericht en/of (tegen,
althans in de richting van die [aangever 1] en/of [aangever 2]) geroepen "Kom
naar buiten we pakken je";
2.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te[plaats] een wapen van categorie II
of III (te weten een pistool) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2013 te[plaats] een wapen van categorie I
onder 7°, te weten een (op een) pistool (gelijkend voorwerp), zijnde een
voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op [datum] 2013 heeft in [plaats] een woordenwisseling plaatsgevonden waarbij onder meer de verdachte en de aangeefster aanwezig waren. De aangeefster verklaart dat zij door de verdachte is bedreigd met een vuurwapen. De verdachte ontkent het bezit van een vuurwapen en ontkent dat hij de aangeefster heeft bedreigd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte over een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft beschikt, waarmee hij de aangeefster heeft bedreigd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van het hem onder 2 primair ten laste gelegde en dat de rechtbank wettig en overtuigd bewezen zal verklaren dat de verdachte de hem onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat hij geen enkele reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de door de aangeefster en de getuigen afgelegde verklaringen, nu deze verklaringen in grote lijnen overeenkomen en deze personen bovendien consistent zijn geweest in hun verklaringen afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris.
Ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat, nu geen wapen bij de verdachte is aangetroffen, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een echt pistool voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft betoogd dat, gelet op de verklaringen van de aangeefster en de getuigen wel kan worden bewezen dat de verdachte een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de raadsman komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft betoogd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de verdachte de beschikking heeft gehad over een vuurwapen. Er is geen wapen gevonden. De enige personen die hebben verklaard dat de verdachte een vuurwapen had zijn de aangeefster en de getuigen. De verklaringen van deze personen zijn echter niet betrouwbaar aangezien door de wijze waarop zij zijn verhoord collusie kan hebben plaatsgevonden. Voorts heeft de raadsman betoogd dat er belangrijke verschillen zijn tussen de door de aangeefster en de getuigen afgelegde verklaringen en dat de inhoud van die verklaringen op diverse punten zo onwaarschijnlijk is dat dit allerlei vragen oproept. Dit dient er volgens de raadsman toe te leiden dat aan de juistheid van de verklaringen ernstig moet worden getwijfeld.
Ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet heeft beschikt over een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat de verdachte vlak na het vermeende incident door de politie is aangehouden en dat bij hem en bij zijn vriend [X] geen wapen is aangetroffen. Ondanks een intensieve zoektocht naar het wapen in de omgeving is dit niet aangetroffen. Voor het geval de rechtbank echter geloof hecht aan de verklaringen van de aangeefster en de getuigen, heeft de raadsman betoogd dat hij het eens is met de officier van justitie dat in ieder geval niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een echt vuurwapen voorhanden heeft gehad, maar dat het voorts zo is dat de officier van justitie er abusievelijk vanuit is gegaan dan wel tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp kan worden gekomen. De raadsman heeft daartoe betoogd dat bij de tenlastelegging een keuze moet worden gemaakt omdat een echt wapen niet een op een vuurwapen gelijkend voorwerp kan zijn. Bij het ontbreken van een wapen kan het volgens de raadsman niet zo zijn dat een tenlastelegging volgt zoals door de officier van justitie opgesteld. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 6 februari 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:5270).
De verdachte heeft verklaard dat hij geen vuurwapen of een voorwerp dat daarop lijkt voorhanden heeft gehad. Verder heeft hij ontkend de aangeefster of één van de andere aanwezigen te hebben bedreigd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde het volgende af.
Op [datum] 2013 is de verdachte in [plaats]. Hij rijdt daar met [X] rond op zijn witte scooter. Op enig moment zien de verdachte en [X] [aangever 2], die zich in de woning van de aangeefster [aangever 1] bevindt en met wie [X] nog een appeltje te schillen heeft. [2] [aangever 2] is op bezoek bij de aangeefster. Als de aangeefster zich met [aangever 2] en twee andere mannen – [getuige 1] en [getuige 2] – in de woonkamer bevindt, komt haar partner [getuige 3] binnen. Hij is lijkbleek en vertelt dat [X] en een Marokkaan voor de deur staan, dat zij op zoek zijn naar [aangever 2] en dat [aangever 2] naar buiten moet komen. [aangever 2] geeft aan geen zin te hebben om naar buiten te gaan, waarop de aangeefster naar de deur loopt en tegen [X] en de jongen zegt dat zij weg moeten gaan. Er volgt een korte discussie tussen de aangeefster enerzijds en [X] en de jongen anderzijds. Ondertussen komt [aangever 2] achter de aangeefster staan. Vervolgens komt ook [getuige 1] achter de aangeefster staan. Dan ziet de aangeefster dat de jongen een klein zwart vuurwapen in de hand heeft. Vervolgens ziet zij dat de jongen het vuurwapen opheft en hiermee met gestrekte arm in haar richting wijst. De jongen houdt het vuurwapen enige tijd op de aangeefster gericht. De aangeefster voelt zich hierdoor erg bedreigd en hoort [X] vervolgens zeggen: “Niet doen hier want er zijn kinderen.” Ze ziet dan dat de jongen het vuurwapen in de broeksband van zijn broek doet. Daarna rijden [X] en de jongen weg op de scooter. [3]
Bij de politie komt even later een melding binnen van een bedreiging met vuurwapen. Aan de hand van het opgegeven signalement herkennen de verbalisanten de verdachte. De verbalisanten rijden in de richting van het adres waar de bedreiging zou hebben plaatsgevonden en zien onderweg een witte scooter rijden met de verdachte en [X] erop. De verdachte en [X] worden aangehouden. [4]
De verdachte en [X] verklaren tegenover de politie dat zij ruzie kregen met [aangever 2]. [5] Zij ontkennen echter dat sprake is geweest van een bedreiging. Volgens [X] heeft de verdachte geen wapen en heeft hij ook tijdens de ruzie geen wapen bij hem gezien. De verdachte zegt tegenover de politie niets over een wapen. Hij ontkent tegenover de rechter-commissaris iets in zijn hand te hebben gehad tijdens de ruzie. Ter terechtzitting verklaart hij geen vuurwapen te hebben gehad.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 3] verklaren tegenover de politie een vuurwapen bij de verdachte te hebben gezien. Zij verklaren te hebben gezien dat de verdachte het vuurwapen op aangeefster heeft gericht. [6]
Ook buurman [getuige 4] verklaart dat de jongen op de scooter een pistool richtte op de woning van de buurvrouw. [7]
De rechtbank is van oordeel dat het wettige bewijs dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging van de aangeefster met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, wordt geleverd door de verklaringen van de aangeefster en de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4]. Deze verklaringen komen op belangrijke punten nagenoeg overeen. Voorts heeft de rechtbank ook de overtuiging bekomen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden waaruit zou blijken dat de verklaringen, die vrijwel direct na het incident tegenover de politie zijn afgelegd, op elkaar zijn afgestemd. Het feit dat de aangeefster en de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] in hetzelfde huis en vrijwel gelijktijdig verhoord zijn, leidt niet tot de conclusie dat deze verklaringen daarmee onzuiver of op elkaar afgestemd zijn. Bovendien verklaart ook getuige [getuige 4], die niet in het huis van aangeefster is verhoord, over het vuurwapen in de hand van de verdachte.
Het feit dat getuige [getuige 3] in september 2013, ruim twee maanden na het incident, tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij op het moment van de bedreiging het wapen niet in de hand, maar wel de gestrekte arm, van de verdachte heeft kunnen zien doet niet af aan de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte aangeefster met het wapen heeft bedreigd. Getuige [getuige 3] heeft immers zowel tegenover de politie als tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij een vuurwapen bij de verdachte heeft gezien toen hij hem bij aankomst bij het huis van aangeefster, enkele momenten voor de bedreiging, voor deur zag staan. [8]
Tot slot doet ook het feit dat de politie bij de verdachte en [X] op het moment van aanhouding geen vuurwapen heeft aangetroffen en het wapen ook niet heeft aangetroffen op de route die door de verdachte en [X] per scooter is afgelegd, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangeefster en de genoemde getuigen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de bedreiging van [aangever 2] met een op een vuurwapen gelijkende voorwerp. De rechtbank overweegt daartoe dat de politie er niet in is geslaagd om [aangever 2] te traceren en hij dan ook geen verklaring heeft kunnen afleggen over hetgeen heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat derhalve onvoldoende duidelijkheid bestaat over de vraag of ook [aangever 2] bedreigd is door de verdachte. Verder zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de verbale bedreiging van aangeefster en [aangever 2]. De rechtbank overweegt daartoe dat aangeefster niet duidelijk is geweest over hetgeen de verdachte tegen haar zou hebben gezegd. Slechts getuige [getuige 1] verklaart dat de verdachte zou hebben gezegd: “Kom naar buiten we pakken je.” Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de verbale bedreiging jegens aangeefster of [aangever 2] te kunnen komen.
Op grond van de verklaringen van de aangeefster en de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4], stelt de rechtbank vast dat de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een echt wapen (pistool) van categorie II of III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Het wapen is immers niet aangetroffen en er heeft dan ook geen onderzoek naar de echtheid daarvan plaats kunnen vinden. Derhalve zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde vuurwapen alsmede hem vrijspreken van het hem onder 2 primair ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een op een pistool gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad. Uit verschillende verklaringen blijkt dat het wapen op een echt wapen leek. [9]
Uit de door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de door de officier van justitie gehanteerde wijze van tenlastelegging ongeoorloofd is in het geval geen wapen is gevonden. De rechtbank overweegt voorts dat deze uitspraak op een geheel andere situatie ziet dan de onderhavige. Immers, in die uitspraak gaat het om een voorwerp dat fysiek aanwezig is en dat wordt vergeleken met een bestaand vuurwapen. In casu is het wapen dat de verdachte voorhanden heeft gehad niet meer fysiek aanwezig en kan naar dat wapen en de echtheid daarvan derhalve geen onderzoek worden verricht. In die situatie is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat bij een vrijspraak ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde wel degelijk tot een veroordeling wegens het onder subsidiair ten laste gelegde kan worden gekomen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op [datum] 2013 te[plaats], [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, opgeheven en in de richting van die [aangever 1] gericht;
2. Subsidiair.
hij op [datum] 2013 te[plaats] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een op een pistool gelijkend voorwerp, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 127 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank ondanks zijn pleidooi tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt, aan de verdachte een jeugddetentie conform de duur van het voorarrest op te leggen. De raadsman heeft de rechtbank voorts verzocht om aan de verdachte geen reclasseringsbegeleiding op te leggen, nu hiervan weinig toegevoegde waarde te verwachten valt en de verdachte hiervoor niet open staat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn bezit gehad. Hiermee heeft hij de aangeefster bedreigd. De verdachte, die vlakbij de aangeefster stond, heeft het voorwerp dreigend op de aangeefster gericht. De aangeefster was ervan overtuigd dat het om een echt vuurwapen ging. Door zo te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal ernstige strafbare feiten. De aangeefster heeft verklaard dat zij enorm is geschrokken en blijkens hetgeen zij heeft verklaard op het door haar ingevulde voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces, ondervindt zij tot op heden nog de nare gevolgen van de bedreiging. Zij is bang voor herhaling, ervaart stress en is meer op haar hoede dan vroeger.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van (andersoortige) strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de omtrent de verdachte opgemaakte rapportages. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van:
het psychologisch rapport pro justitia, d.d. 26 september 2013, opgesteld en ondertekend door drs. [X], GZ-psycholoog;
het psychiatrisch rapport pro justitia, d.d. 1 oktober 2013, opgesteld en ondertekend door drs. [Y], psychiater;
het rapport 2B van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 16 juli 2014, opgesteld en ondertekend door [Z], raadsonderzoeker.
Uit de inhoud van de onder 1. en 2. genoemde rapportages blijkt dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de onderzoeken door de psycholoog en de psychiater. Derhalve waren deze onderzoekers niet in staat ter zake dienende informatie omtrent de verdachte te verschaffen.
De onder 3. genoemde rapportage houdt onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven:
De kans op recidive is groot. Hulpverlening, begeleiding en/of een interventie worden nodig geacht om recidive te voorkomen en om de toekomstperspectieven van de verdachte te verbeteren. In de afgelopen jaren zijn zowel in strafrechtelijk- als in civielrechtelijk kader gedragsinterventies ingezet, maar er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Aan de voorwaarden voor een goed toekomstperspectief wordt niet voldaan en omdat de verdachte weigert inzicht te geven in zijn persoon is het onmogelijk in te schatten wat zijn mogelijkheden en onmogelijkheden zijn.
De verdachte en zijn ouders stellen zich niet open voor de hulpverlening. Vrijwillige en gedwongen hulpverlening hebben niet tot positieve resultaten geleid. Thans is de verdachte volwassen en hoewel de verdachte en zijn ouders zich niet gemotiveerd hebben getoond, kan begeleiding vanuit Reclassering Nederland wellicht passend zijn. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de stichting Reclassering Nederland. Daarbij dienen ook de voorwaarden te worden opgenomen dat de verdachte onderzoek en intensieve behandeling aanvaart via bijvoorbeeld Palier en dat hij zich op bepaalde tijdstippen meldt bij Reclassering Nederland. Ter zitting is dit advies door de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming gewijzigd in die zin dat, nu het niet haalbaar wordt geacht dat de verdachte een werkstraf uitvoert, een voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal moeten houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland.
De rechtbank van oordeel dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de verdachte, dat de kans op recidive groot is en dat hulpverlening zeer in het belang zou kunnen zijn van de verdachte. De rechtbank stelt echter vast dat de vele in het verleden ingezette vormen van hulpverlening niet tot de gewenste resultaten hebben geleid en dat de verdachte zich niet gemotiveerd heeft getoond de hulpverlening toe te laten. De rechtbank stelt vast dat uit hetgeen de verdachte hierover ter terechtzitting heeft verklaard, opnieuw is gebleken dat de hij geenszins gemotiveerd is mee te werken aan enige vorm van hulpverlening. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat er geen toegevoegde waarde valt te verwachten van de oplegging van reclasseringsbegeleiding. De rechtbank zal de verdachte dan ook geen kans bieden te profiteren van reclasseringsbegeleiding en zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank is daarbij van oordeel dat een jeugddetentie gelijk de duur van het voorarrest passend en geboden is.

7.De vordering van de benadeelde partij

[aangever 1] heeft een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ingediend. Op dit formulier heeft zij medegedeeld welke gevolgen het ten laste gelegde voor haar heeft gehad. Zij heeft echter geen schadeposten opgegeven en heeft geen schadebedrag gevorderd. De rechtbank zal het voegingsformulier derhalve niet beschouwen als een vordering benadeelde partij.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank, d.d. 21 juni 2012, opgelegde jeugddetentie, te weten jeugddetentie voor de duur van 14 dagen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, zodat de vordering tenuitvoerlegging zou moeten worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om, in het geval de rechtbank wel tot een veroordeling wegens het ten laste gelegde zou komen, de proeftijd te verlengen, nu dit kan fungeren als goede stok achter de deur.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 13 september 2013 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank d.d. 21 juni 2012, te weten jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77dd, 77ee, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 13, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT
2 subsidiair
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
76 (zesenzeventig) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank, d.d. 21 juni 2012, gewezen onder parketnummer 09/920369-11, te weten:
jeugddetentievoor de duur van
14 (veertien) dagen. Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Ghrib, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2014.
Mr. Janssen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1522 2013131679.
2.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [X], p. 51, 52; proces-verbaal verhoor verdachte, p. 48, 49.
3.Proces-verbaal verhoor aangeefster [aangever 1], p. 23, 24; proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 28, 29.
4.Proces-verbaal aanhouding verdachte, p. 12, 13.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 49; proces-verbaal verhoor medeverdachte [X], p. 52.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 28, 29; proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 33, 34.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], p. 40.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 33; proces-verbaal verhoor door rechter-commissaris van getuige H.J. Verhage punt 11.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [aangever 1], p. 24; proces-verbaal verhoor door rechter-commissaris van getuige [getuige 1], punt 15.