ECLI:NL:RBDHA:2014:11553
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Waardering van stamrechtverplichting en toepassing van rekenrente in belastingzaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2014, ging het om de waardering van een stamrechtverplichting van eiseres, die in 1976 was opgericht. Eiseres had een stamrechtovereenkomst gesloten met de dga, waarbij een stamrechtkapitaal van € 276.814,19 was ondergebracht. De waardering van de stamrechtverplichting ultimo 2009 was door eiseres vastgesteld op € 243.266, berekend met een rekenrente van 3%. Verweerder had echter de stamrechtverplichting gewaardeerd op € 210.999, met een rekenrente van 4%, wat leidde tot een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting van € 27.939. Eiseres betwistte de toepassing van de 4% rekenrente, stellende dat artikel 3.29 van de Wet IB 2001 niet van toepassing was op de stamrechtverplichting.
De rechtbank oordeelde dat de stamrechtverplichting een recht op periodieke uitkeringen behelst en daarmee een 'soortgelijke verplichting' is in de zin van artikel 3.29 Wet IB 2001. De rechtbank concludeerde dat de waardering van de verplichting met een rekenrente van minimaal 4% correct was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de tekst van de wet geen andere interpretatie toestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.