In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [AB] B.V. tegen Rijkswaterstaat, naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure voor het Groot Onderhoud Vaarwerken fase 4c. Rijkswaterstaat had de opdracht voor perceel 3 voornemens te gunnen aan [C] [D] B.V., die de economisch meest voordelige inschrijving had gedaan. [AB] B.V. betwistte echter de geldigheid van de inschrijving van [C] [D], omdat deze niet voldeed aan de eis van maximaal 10 pagina's voor het plan van aanpak, en bovendien een bijlage op A3-formaat had ingediend in plaats van het voorgeschreven A4-formaat.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de inschrijving van [C] [D] ongeldig was, omdat deze niet voldeed aan de gestelde eisen in het aanbestedingsdocument. De rechter benadrukte dat het niet voldoen aan de eis van het aantal pagina's en het formaat niet als een eenvoudige precisering kan worden beschouwd, en dat het weglaten van een pagina arbitrair zou zijn. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [AB] toe, wat betekent dat Rijkswaterstaat de voorlopige gunningsbeslissing ten gunste van [C] [D] moest intrekken en de opdracht aan [AB] moest gunnen, voor zover Rijkswaterstaat deze opdracht nog wenste te gunnen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en gelijke behandeling in aanbestedingsprocedures, en bevestigt dat inschrijvingen die niet voldoen aan de gestelde eisen ongeldig verklaard moeten worden. De kosten van de procedure werden toegewezen aan Rijkswaterstaat, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.