3.De rechtbank stelt allereerst het volgende vast. Niet is in geschil dat verweerder aan eisers geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen en dat verweerder de homoseksuele geaardheid van eisers geloofwaardig acht. Ook heeft verweerder de relazen van eisers en de door hen naar voren gebrachte incidenten in Trinidad en Tobago geloofwaardig geacht. Tot slot staat niet ter discussie dat homoseksuele handelingen in Trinidad en Tobago strafbaar zijn gesteld onder bedreiging van een gevangenisstraf van vijf jaar voor meerderjarigen, maar dat er niet actief door de autoriteiten vervolgd. Wel is mogelijk sprake van vervolging indien tevens sprake is van een commuun delict.
4.1Eisers voeren aan dat zij niet zonder gevolgen op een voor hen betekenisvolle wijze invulling kunnen geven aan hun geaardheid. Zoals ook blijkt uit de gehoren hebben zij zich in het verleden wel degelijk terughoudend opgesteld en kunnen zij in Trinidad en Tobago niet openlijk uitkomen voor hun homoseksualiteit. Volgens het beleid mag echter geen enkele terughoudendheid van een asielzoeker bij terugkeer worden verwacht. Eisers voeren daarnaast aan dat zij ook nooit de bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen, nu homoseksualiteit strafbaar is en daar een dreigende werking van uitgaat, zoals uit de overgelegde stukken blijkt. Volgens het beleid van verweerder wordt van eisers bovendien niet verwacht dat zij de bescherming van de autoriteiten moeten hebben ingeroepen.
4.2Eisers hebben op 28 mei 2014 aanvullend aangevoerd dat als gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 7 november 2013 (C-199 t/m C-201/12), verweerder grondiger onderzoek moet doen naar de situatie van LHBT’s (vreemdelingen met een lesbische, homoseksuele, biseksuele gerichtheid en vreemdelingen die transgender zijn) in het land van herkomst, dan in hun zaken is gebeurd. Volgens het nieuwe beleid van verweerder in WBV 2014/3 dient bij de beoordeling onder meer te worden betrokken de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s. Dat vereist een grondig onderzoek naar de maatschappelijke acceptatie, cultuur, gewoonten en gebruiken ten aanzien van uitingen van seksuele gerichtheid. Eisers verwijzen mede naar een rapport van Amnesty International van oktober 2011, waarin uitdrukkelijk wordt ingegaan op de discriminatie van LHBT’s als gevolg van de strafbaarstelling in Trinidad en Tobago. Met de enkele verwijzing naar een uitlating van de Minister President van Trinidad en Tobago in 2012 heeft verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht voldaan.
5.1De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond dat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan, slaagt. De rechtbank betrekt bij haar oordeel de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2422, ECLI:NL:RVS:2013:2423 en ECLI:NL:RVS:2013:2424). Daarin heeft de Afdeling het volgende - voor zover hier van belang - overwogen. “8. Toegepast in het Nederlandse bestuursrechtelijk stelsel komt de door de staatssecretaris te maken beoordeling, waarbij hij gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onderzoek doet naar de algemene situatie voor homoseksuele vreemdelingen in het land van herkomst en de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen betrekt, op het volgende neer.
8.1.Voor afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel is op zichzelf onvoldoende dat de staatssecretaris de door een vreemdeling met een homoseksuele gerichtheid gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst ongeloofwaardig acht. Bij de beoordeling of een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft moet de staatssecretaris namelijk ook de verklaringen van een vreemdeling betrekken over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele gerichtheid zal geven, dan wel waarom hij zich daar daarvan zal onthouden (zie punt 82 van het arrest van het Supreme Court of the United Kingdom van 7 juli 2010 in zaak [2010] UKSC 31; www.supremecourt.gov.uk). De staatssecretaris moet bij zijn beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring dat een vreemdeling na terugkeer op de door hem gestelde wijze invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid, de situatie voor homoseksuelen en de te verwachten acceptatie van het gestelde handelen in dat land betrekken. Dat een vreemdeling verklaart na terugkeer invulling aan zijn seksuele gerichtheid te gaan geven op een wijze die hem blootstelt aan vervolging, terwijl die verklaring niet strookt met, of juist in het verlengde ligt van, zijn verklaring over de wijze waarop hij eerder, in Nederland of elders, reeds invulling aan zijn seksuele gerichtheid gaf, beïnvloedt daarbij de aannemelijkheid van die verklaring (zie punt 24 van het arrest van het Bundesverwaltungsgericht van de Bondsrepubliek Duitsland van 20 februari 2013 in zaak nr. BVerwG 10 C20.12 (ECLI:DE:BVerwG:2013:200213U10C20. 12.0).
8.2.Indien in het land van herkomst van een vreemdeling regelgeving bestaat op grond waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan wel die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt, moet de staatssecretaris onderzoeken hoe deze regelgeving in de praktijk wordt toegepast of uitwerkt. Het onderzoek omvat mede de vraag of het enkele zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen een gegronde vrees voor vervolging oplevert. Dit onderzoek moet niet alleen de vraag betreffen of toepassing van deze bepalingen daadwerkelijk leidt tot het opleggen van gevangenis- of andere straffen, maar ook het aan een eventuele veroordeling voorafgaande politie- en strafvorderlijk onderzoek en welke gevolgen strafbaarstelling heeft voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen. Hierbij moet de staatsecretaris tevens de mogelijkheid voor homoseksuelen betrekken om bescherming bij de overheid te vragen tegen negatieve bejegening door derden. Niet ondenkbaar is immers dat het enkele feit dat het zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar is gesteld ertoe leidt dat de overheid niet in staat of bereid is homoseksuelen bescherming te bieden, dat wil zeggen dat het vragen om bescherming gevaarlijk, dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012 in zaak nr. 201101753/1/V2). Bij deze beoordeling moet de staatssecretaris buiten beschouwing laten of een vreemdeling zich aan vervolging kan onttrekken door zich terughoudend op te stellen.”
5.2De rechtbank is ten eerste van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de wijze waarop eisers na terugkeer in hun land van herkomst invulling aan hun seksuele gerichtheid zullen geven, dan wel waarom zij zich daar daarvan zullen onthouden. Uit de gehoren blijkt immers dat eisers enkel zijn gehoord over het verleden, ten aanzien waarvan zij hebben aangegeven zich wel in enige mate terughoudend te hebben opgesteld, en dat verweerder hen niet heeft bevraagd over de invulling die zij bij terugkeer willen geven aan hun seksuele gerichtheid.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van de strafbaarstelling van homoseksuele handelingen in Trinidad en Tobago voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen. Evenmin heeft verweerder onderzocht of eisers bescherming kunnen vragen bij de overheid tegen negatieve bejegening door derden, terwijl de relazen en overgelegde stukken aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat de autoriteiten geen bescherming bieden. Uit de door verweerder geloofwaardig geachte relazen van eisers volgt immers dat eisers in Trinidad en Tobago te maken hebben gehad met negatieve bejegeningen door derden vanwege hun homoseksualiteit. Daarnaast blijkt hieruit dat de aangiftes van eisers II en III bij de politie steeds tot niets hebben geleid en dat eiser II ook door de politie is uitgelachen.
Verweerder bij zijn beoordeling enkel de verklaringen van eisers over hun ervaringen vóór hun vertrek betrokken en geen onderzoek gedaan naar de (algemene) maatschappelijke positie van homoseksuelen in Trinidad en Tobago. Daarbij is evenmin betrokken hoe eisers bij terugkeer invulling zullen geven aan hun seksuele gerichtheid. Dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de incidenten uit het verleden onvoldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, is onvoldoende voor de conclusie dat ook de vermoedens over wat hen bij terugkeer te wachten staat, niet aannemelijk zijn. Daarbij is mede van belang dat van eisers niet meer mag worden verwacht dat zij zich bij terugkeer terughoudend opstellen.
5.3Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat er voldoende informatie voorhanden was om de bestreden besluiten zorgvuldig te kunnen nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de besluiten onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, zodat deze besluiten in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn genomen. De rechtbank overweegt dat verweerder onderzoek dient te verrichten, waarbij niet kan worden volstaan met het (enkel) opnieuw horen van eisers. De rechtbank kan zich voorstellen dat verweerder zich daarbij laat adviseren door de minister van Buitenlandse Zaken, eventueel middels een (algemeen, individueel of thematisch) ambtsbericht.
5.4De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en in te gaan op verweerders aanbod ter zitting om nader onderzoek te doen naar de vraag in hoeverre eisers bescherming kunnen krijgen van de autoriteiten van Trinidad en Tobago. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder zich primair op het standpunt stelt dat nader onderzoek niet nodig is, dat eisers ter zitting hebben aangegeven zich te verzetten tegen een aanhouding en tot slot dat het onderzoek, gelet op het hiervoor in nummer 5.2 overwogene, niet enkel toegespitst moet worden op de vraag in hoeverre eisers bescherming kunnen krijgen van de autoriteiten van Trinidad en Tobago. Bovendien hoeft volgens het beleid van verweerder in WBV 2014/11 de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c van het Voorschrift Vreemdelingen in te roepen, als de seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst. Verweerder dient zich in een nieuw besluit mede hierover uit te laten.