ECLI:NL:RBDHA:2014:10226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
460747 KG ZA 14-207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot adequate opvang voor moeder en zoon met medische behoeften in Nederland

In deze zaak vorderden eisers, een moeder en haar 11-jarige zoon, adequate opvang in Nederland, aangezien zij niet rechtmatig in het land verblijven. De zoon lijdt aan de ziekte van Duchenne en is rolstoelgebonden, wat zijn zorgbehoeften aanzienlijk vergroot. De rechtbank heeft op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de vordering van eisers werd afgewezen. De Staat der Nederlanden had in de procedure een aanbod gedaan om aanpassingen aan de woonruimte te verrichten, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit aanbod niet voldeed aan de medische en psychologische behoeften van de zoon. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Staat niet verplicht is om een opvangniveau te bieden dat gelijk is aan dat van de asielprocedure, maar dat er wel rekening gehouden moet worden met de bijzondere belangen van kinderen. De rechtbank concludeerde dat de geboden woonruimte, hoewel niet optimaal, niet leidde tot een humanitaire noodsituatie. De eisers werden veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/460747 / KG ZA 14-207
Vonnis in kort geding van 3 juni 2014
in de zaak van

1.[zoon],

2.
[moeder], tevens handelende als wettelijke vertegenwoordiger van [zoon],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld te Haarlem,
tegen:

1.De Staat der Nederlanden,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
2.
Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagden,
advocaat mr. E.E. van der Kamp te Den Haag.
Eisers worden hierna ieder afzonderlijk respectievelijk aangeduid als ‘[zoon]’ en ‘moeder’. Gedaagden worden hierna ieder afzonderlijk respectievelijk aangeduid als ‘de Staat’ en ‘het COA’.

1.Het procesverloop

Eisers hebben gedaagden op 28 februari 2014 doen dagvaarden om op 21 maart 2014 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum (deels) behandeld en pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen en zo mogelijk het geschil in onderling overleg te beëindigen. Bij brief, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 14 april 2014 (naar de voorzieningenrechter aanneemt abusievelijk gedateerd op 18 maart 2014) hebben eisers de voorzieningenrechter gevraagd de mondelinge behandeling voort te zetten. De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde op de zittingen van 21 maart en 20 mei 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eisers, [zoon] van 11 jaar oud en zijn moeder, zijn afkomstig uit Servië. Zij worden thans in Nederland opgevangen in de gezinslocatie te [plaatsnaam]; een locatie die wordt beheerd door het COA. De asielaanvraag die zij in Nederland hebben ingediend is onherroepelijk afgewezen en ook diverse door eisers gedane verzoeken om uitstel van vertrek zijn afgewezen. Laatstelijk, op 16 april 2014, is de aanvraag van eisers om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet (kort gezegd betreffende een uitstel van vertrek vanwege medische redenen) afgewezen. Eisers verblijven thans niet rechtmatig in Nederland en zij dienen Nederland te verlaten, bij gebreke waarvan zij kunnen worden uitgezet. De overheid voert momenteel gesprekken met moeder gericht op vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst.
2.2.
[zoon] lijdt aan de ziekte van Duchenne en aan epilepsie. Hij kan niet lopen en maakt gebruik van een rolstoel. Hij heeft hulp nodig bij (in ieder geval) het douchen, het aankleden en de toiletgang. [zoon] bezoekt de mytylschool “de Thermiek” in Leiden. Hij wordt behandeld door verschillende medisch specialisten.
2.3.
Bij brief van 25 november 2013 heeft de advocaat van eisers aan de Staat meegedeeld dat de gezinslocatie niet is toegesneden op een kind met beperkingen en niet geschikt is voor bewoning door [zoon] en zijn moeder. In de brief worden enkele punten genoemd waar problemen ontstaan. Vervolgens verzoekt de advocaat aan de Staat om “de beperkingen van [zoon] te compenseren door een adequate woonvoorziening aan te bieden in het licht van bovengenoemde problemen”.
2.4.
De revalidatiearts van [zoon], drs. [arts] (hierna: [arts]) heeft op 28 januari 2014 in een brief aan de advocaat van eisers onder meer een aantal woningeisen voor [zoon] geformuleerd. In deze brief staat onder meer, voor zover thans relevant, vermeld:
“(…)
Woningeisen:
  • Een douche en/of een toiletruimte die ruim genoeg is om de verrijdbare toiletstoel te plaatsen zodat [zoon] privacy heeft als hij naar het toilet gaat.
  • Een badkamer die ruim genoeg is om [zoon] goed te kunnen douchen/ verzorgen (eventueel kan dit ook in de ruimte zijn waar [zoon] naar het toilet kan). Tijdens het douchen zit [zoon] op de douchestoel. Het moet mogelijk zijn voor moeder om [zoon] middels de tillift in de douchestoel te krijgen. Voorkeur heeft om deze transfer in de badkamer te laten plaatsvinden. Deminimaleoppervlakte van de badkamer (een ruimte waarin [zoon] zou kunnen douchen en naar het toilet zou kunnen gaan) is 6 m2. (…)
  • Een eigen slaapkamer i.v.m. privacy/ een eigen plekje hebben waarin genoeg ruimte is om transfers te maken met de tillift en plek voor zijn hoog/laagbed. Het meest ideaal zou zijn als aan beide zijden van het bed ruimte is voor moeder om hem te kunnen draaien/verzorgen. [zoon] moet meerdere malen per nacht door moeder gedraaid worden. Dit is zwaar en zij heeft klachten aan haar arm en rug ontwikkeld. Met eenminimaleruimte van 8 m2 is er in de slaapkamer genoeg ruimte voor het bed, met daarnaast ruimte voor moeder om hem aan beide kanten te kunnen draaien. Bij deze afmetingen is het ook mogelijk om in de slaapkamer de transfer te kunnen maken met een tillift. Bij deze afmetingen is er echter geen ruimte voor een bureau of kast, deze heeft hij echter wel nodig voor het maken van huiswerk. Een kast is nodig om spullen op te kunnen bergen die nodig zijn voor de verzorging van [zoon]). Dan is een minimale afmeting van 10-12 m2 nodig.
  • Genoeg ruimte in de woning om in elke ruimte de tillift te kunnen gebruiken (voor een transfer met een tillift is minimaal 90 cm bij 1.8 m. nodig) .
(…)
  • Er moet voldoende ruimte zijn om hulpmiddelen te stallen, zoals douchestoel, toiletstoel en elektrische rolstoel. (…)
  • Aparte leefruimte/ woonkamer.
Gezien bovenstaande dring ik erop dat er op korte termijn een adequate woonsituatie voor [zoon] en zijn moeder gecreëerd kan worden.
(…)”
2.5.
De kinderpsychiater van [zoon], dr. [psychiater] (hierna: [psychiater]), heeft in een brief van 18 februari 2014 aan de advocaat van eisers zijn conclusies op basis van een kinderpsychiatrisch onderzoek van [zoon] vermeld. In deze brief staat onder meer, voor zover thans relevant, vermeld:
“(…) De woon situatie is mijns inziens zorgelijk, aangezien [zoon] en moeder één kamer delen. Een aparte badkamer met toilet zou voor zijn psychische ontwikkeling meer leeftijdsadequaat zijn en ook praktisch noodzakelijk. Het toilet is te klein voor [zoon], waardoor hij in een gangetje op een po-stoel zijn behoefte doet. Hij zit hele dagen op de kamer met zijn moeder als hij niet op school zit.
Overweging
Gezien de klachten van [zoon] lijkt mij een verbetering in de woonsituatie noodzakelijk voor zijn psychische ontwikkeling en toestand, waarbij hij een eigen ruimte zou moeten hebben om te slapen, een badkamer met toilet waar hij met rolstoel in kan en een plek waar hij naar buiten kan zonder dat hij direct gepest wordt en waardoor angsten worden onderhouden.
(…)”
2.6.
In maart 2014 is er overleg geweest tussen partijen en heeft het COA een aanbod gedaan aan eisers betreffende de woonruimte die aan eisers wordt aangeboden en de daaraan te verrichten aanpassingen.
2.7.
Bij brief van 20 maart 2014 heeft huisarts drs. [huisarts] Bsc. (hierna: [huisarts]) zijn oordeel gegeven over het aanbod van de Staat ten opzichte van de door [arts] gestelde eisen. Eveneens op 20 maart 2014 heeft [arts] per e-mail haar bevindingen meegedeeld over het aanbod van de Staat.
2.8.
Na de eerste behandeling van deze zaak ter zitting van deze rechtbank op 21 maart 2014 hebben de volgende deskundigen gerapporteerd over hun bevindingen:
  • ergotherapeut I. Vogel-Tijl op 31 maart 2014, op verzoek van de Staat;
  • [psychiater] op 28 april 2014, op verzoek van eisers. Hij besluit zijn brief met de tekst:
  • verzekeringsarts L. ten Hove (hierna: Ten Hove) op 14 mei 2014, op verzoek van de Staat. In de rapportage staat onder meer, voor zover thans relevant, vermeld:
“Het kader
Er dient een opvang en verzorgingsniveau geboden te worden ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie. Daarbij dient er rekening gehouden te worden met de bijzondere belangen van -zeker jonge- kinderen. Hierbij dienen familiebanden zoveel mogelijk intact gehouden te worden.
(…)
CONCLUSIE
Bestaat er een medische noodzaak om [zoon] een eigen kamer ter beschikking te stellen?
> Er is op grond van de aangeleverde informatie geen medische noodzaak te stellen voor een eigen kamer, wel voor een woonruimte die het toelaat cliënt te verzorgen en die het toelaat dat cliënt zich met de rolstoel in de woning kan verplaatsen. (...)”
2.9.
Bij brief van 16 mei 2014 heeft het COA aan eisers het volgende voorstel gedaan:
“(…) Wij bieden uw cliënten de woonruimte aan in gebouw Castor, waarbij een woonruimte beschikbaar wordt gesteld van 28 m2. Dit is gelijk aan de grootte van de huidige woonruimte. Daarbij heeft de aan te bieden woonruimte een uitgebreide badkamer. De toegang tot het toilet wordt vervangen door een schuifwand (harmonicamodel), terwijl de toiletpot een kwartslag wordt gedraaid. Het fonteintje in het toilet blijft gehandhaafd. Hiermee is het voor uw cliënt mogelijk om met de toiletstoel boven het toilet te komen, waarbij uw cliënte zich om haar zoon kan bewegen. Aanvullend daarop bieden wij uw cliënt een gecombineerde toilet-/douchestoel aan. In de woonruimte kunnen we door schuifwanden een privacy-ruimte creëren voor uw cliënt. De inrichting daarvan bepalen we graag in overleg met uw cliënten, aangezien dit mede afhankelijk is van de plaats waar uw cliënten het ‘hoog-laagbed’ plaatsen. De drempel voor de woonruimte passen we zodanig aan dat uw cliënt hier met zijn rolstoel eenvoudig overheen komt. De kamer is rolstoeltoegankelijk en doorgankelijk en kan van buitenaf zelfstandig worden betreden. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, zakelijk weergegeven, gedaagden te veroordelen om per direct adequate opvang te bieden aan [zoon] en zijn moeder, aangepast aan de bijzondere behoeften van [zoon], zoals vastgesteld door zijn behandelend artsen.
3.2.
Daartoe voeren eisers, samengevat, het volgende aan. De kamer die door gedaagden op de gezinslocatie aan eisers wordt aangeboden, is niet geschikt voor eisers. Er is bij het aanbod onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere belangen en behoeften van [zoon] als gevolg van zijn – fysieke en psychische – beperkingen en met zijn leeftijd als ook met de overbelasting van zijn moeder. Adequate opvang dient in ieder geval te voldoet aan de eisen zoals gesteld door [arts] en Fredrik. Beiden behandelen [zoon] en zijn dus goed van zijn situatie op de hoogte. Er wordt thans echter met name te weinig ruimte geboden, te weinig ruimte om te kunnen bewegen en een kamer te weinig. Het opvangniveau stijgt niet uit boven het niveau dat nodig is ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie en [zoon] en zijn moeder leiden hierdoor een inhumaan leven. De gehoudenheid van de Staat om met voormelde bijzondere belangen en behoeftes van [zoon] rekening te houden, vloeit voort uit de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens, de artikelen 13, 17 en 31 van het Europees Sociaal Handvest en artikel 27 van het Internationaal verdrag voor de Rechten van het Kind, als ook expliciet uit rechtspraak van de Hoge Raad.
3.3.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Met betrekking tot de vordering jegens het COA wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat de Gezinslocatie te [plaatsnaam] valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en dat het feitelijk verstrekken van de voorzieningen en het beheer van de locatie worden uitgevoerd door het COA. Daarbij is van belang dat met bedoelde voorzieningen geen sprake is van verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het enkele feit dat het COA namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Gezinslocatie beheert en voorzieningen verstrekt, brengt echter niet met zich dat het COA op gebreken in de in dat kader geboden voorzieningen en de daarbij horende faciliteiten kan worden aangesproken. De vordering jegens het COA komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.2.
Wat betreft de vordering jegens de Staat stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Voor de beoordeling in deze procedure is de huidige stand van zaken leidend. Dat is aan de zijde van de Staat het aanbod zoals gedaan in de brief van 16 mei 2014. Blijkens het verhandelde op de zitting van 20 mei 2014 achten eisers dit aanbod niet adequaat, omdat er niet genoeg ruimte wordt geboden. Meer specifiek stellen zij dat de ruimte onvoldoende is voor hen om te kunnen bewegen: voor [zoon] met zijn rolstoel en voor moeder om [zoon] goed te kunnen verzorgen en om alle hulpmiddelen en spullen te kunnen opbergen. Voorts is er geen sprake van een aparte kamer, hetgeen volgens eisers noodzakelijk is voor [zoon] in verband met zijn psychische klachten. De vraag die in dit geding thans nog voorligt is derhalve of de Staat gehouden is meer ruimte aan eisers te bieden. Alle overige eisen en aanpassingen die aan de orde zijn (geweest), behoeven dan ook geen nadere bespreking meer.
4.3.
Bij de beoordeling staat voorop dat uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:Nederland:HR:2012:BW5328) volgt dat op de Staat de rechtsplicht rust om, waar valt te voorzien dat uitgeprocedeerde asielzoekers die niet voldoen aan hun plicht om Nederland te verlaten niet de middelen (zullen) hebben om voor de bij hen verblijvende minderjarige kinderen te zorgen, voor die kinderen in adequate opvang en verzorging te voorzien, waarbij hun recht op familie- en gezinsleven met hun ouder(s) zoveel mogelijk wordt geëerbiedigd. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak tevens overwogen dat de Staat niet gehouden is om de minderjarigen een opvang- en verzorgingsniveau te bieden dat gelijk is aan het niveau dat zij hangende de asielprocedure(s) ontvingen, dan wel dat uitstijgt boven het niveau dat nodig is ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie. Wel moet de Staat bij de inrichting en invulling van de noodopvang rekening houden met de bijzondere belangen van, zeker jonge, kinderen en hun familie- en gezinsbanden zoveel mogelijk in acht nemen. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak rekening gehouden met de internationale verdragen waarnaar eisers verwijzen, voor zover deze rechtstreekse werking hebben, zodat deze geen afzonderlijke bespreking behoeven.
4.4.
Indien het aanbod nader wordt bezien, kan worden geconcludeerd dat dit aanbod, voor wat betreft de ruimte, niet tot gevolg heeft dat:
- de badkamer minimaal 6 m2 is;
- er veel ruimte is voor het opbergen van de hulpmiddelen;
- er twee ruimtes zijn, afgescheiden door een muur met een deur.
Het aanbod heeft, voor wat betreft de ruimte, wel tot gevolg dat:
- de woonruimte een aparte badkamer heeft, die met een toiletstoel en een elektrische rolstoel kan worden betreden, waarin de toiletstoel boven het toilet kan worden geplaatst op een zodanige manier dat moeder zich daarom heen kan bewegen en waarin [zoon] door middel van de aangeboden gecombineerde toilet-/douchestoel van de douche gebruik kan maken;
- de woonruimte zodanig is dat [zoon] daar met behulp van een tillift een transfer kan maken naar de toilet-/douchestoel;
- het bed in de woonruimte zodanig kan worden geplaatst dat moeder aan beide zijden naast het bed kan staan om [zoon] te draaien;
- met behulp van een schuifwand een privé-ruimte kan worden gecreëerd.
4.5.
Op grond van het vorenstaande kan zonder meer worden geconcludeerd dat het aanbod er niet toe leidt dat een medisch optimale situatie wordt bereikt. Zowel een extra kamer als een ruimere badkamer bieden meer mogelijkheden. [zoon] zal dan zelfstandiger kunnen handelen en meer privacy hebben, waarbij hij is gebaat, zo is door de Staat niet weersproken. Ook zal dit de verzorging van [zoon] en het opbergen van spullen aanzienlijk vergemakkelijken. Het ontbreken van deze extra ruimte vergt de nodige extra inspanning van zowel [zoon] als moeder. Deze conclusie is, gezien het toe te passen criterium zoals vermeld onder 4.3, echter onvoldoende voor toewijzing van het gevorderde. Dit maakt immers nog niet dat, rekening houdend met de bijzondere belangen van [zoon], de woonsituatie moet worden aangemerkt als zijnde van een zodanig niveau dat een humanitaire noodsituatie niet wordt voorkomen. Daarvan zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gezien de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, sprake zijn indien [zoon] in de aangeboden ruimte niet op een humane manier zou kunnen worden verzorgd, hij zich niet zelfstandig in zijn rolstoel in de woonruimte zou kunnen bewegen of niet over een bepaalde mate van privacy zou kunnen beschikken in de badkamer en in de woonruimte. De aangeboden aanpassingen leiden er naar voorshands oordeel echter toe dat dat niet het geval is.
4.6.
De bevindingen van de behandelaars van [zoon] zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om te kunnen concluderen dat, indien naast de door de Staat te verrichten aanpassingen niet tevens aan de eerste drie onder 4.4. vermelde punten wordt voldaan, er sprake zal zijn van een humanitaire noodsituatie voor eisers. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat hij voorshands niet aannemelijk acht dat, zoals de Staat ook heeft betoogd, de behandelaars bij al de genoemde bevindingen, wensen en eisen als uitgangspunt hebben genomen het niveau dat nodig is ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie. Hiervan blijkt niet uit de stukken van hun hand. In ieder geval lijken bewoordingen als ‘meer leeftijdsadequaat’, ‘een adequate woonsituatie’, ‘het meest ideaal zou zijn’ en ‘[zoon] zou (…) zeer gebaat zijn bij’ niet te passen binnen de strenge maatstaf die zoals voormeld in dit kader moet worden toegepast. Ten Hove heeft blijkens de inhoud van haar rapportage wel het juiste kader in aanmerking genomen. De voorzieningenrechter stelt voorts nog vast dat tussen partijen vaststaat dat de ziekte van [zoon] een progressief verloop kent en dat de thans geboden woonruimte waarschijnlijk over enige tijd niet meer zal voldoen. De voorzieningenrechter volgt de Staat echter in zijn verweer dat op die toekomstige ontwikkeling thans niet vooruit kan en behoeft te worden gelopen. De aard van het verblijf van eisers in deze gezinslocatie is immers tijdelijk.
4.7.
In het licht van al het vorenstaande is onvoldoende gebleken van een plicht van de Staat om meer aanpassingen te verrichten dan zij thans heeft aangeboden en derhalve van een noodzaak voor het treffen van de gevorderde spoedvoorziening. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.8.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2014.
ts