ECLI:NL:RBDHA:2014:10223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
464638 KG ZA 14-485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling en beoordeling van overleveringsdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, vorderde om de door hem in Frankrijk in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering te brengen op de door het Gerechtshof opgelegde gevangenisstraf van twee jaar. Eiser was op 22 maart 2011 in Frankrijk in hechtenis genomen wegens overtredingen van de Franse Opiumwet en was op 28 juni 2012 door Frankrijk overgeleverd aan Nederland. De kern van het geschil was de vraag welke periode eiser in overleveringsdetentie heeft doorgebracht. Eiser stelde dat deze periode liep van 12 oktober 2011 tot 28 juni 2012, terwijl de gedaagde, de Staat der Nederlanden, betwistte dat er sprake was van overleveringsdetentie voor 20 juni 2012.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de periode van overleveringsdetentie, maar concludeerde dat de e-mail van de advocaat-generaal geen ondersteuning bood voor het standpunt van eiser. De rechter oordeelde dat de periode van overleveringsdetentie slechts van 20 juni 2012 tot 28 juni 2012 was. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/464638 / KG ZA 14-485
Vonnis in kort geding van 28 mei 2014
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. A.S. van der Biezen te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
De Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

1.Het procesverloop

Eiser heeft gedaagde op 7 mei 2014 doen dagvaarden om op 26 mei 2014 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 28 mei 2014 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 mei 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser is op 22 maart 2011 in hechtenis genomen in Frankrijk naar aanleiding van een verdenking van, kort gezegd, het overtreden van de Franse Opiumwet.
2.2.
Bij Europees Arrestatiebevel van 26 september 2011 (hierna: het EAB) heeft de officier van justitie te ’s-Hertogenbosch om de aanhouding van eiser gevraagd in verband met de veroordeling van eiser bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 april 2011. Dit betreft een veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar voor openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in Nederland. De aanhouding is tevens gevraagd in verband met de verdere berechting van de zaak in hoger beroep.
2.3.
Op de Franse detentiekaart van eiser staat – volgens de vertaling hiervan – voor zover thans relevant het volgende vermeld:
Datum
Gebeurtenis
Zaak
Opmerkingen
22/03/2011
1
Bevel tot gevangenneming voor bepaalde tijd (…)
25/03/2011
1
Bevel tot gevangenneming afgegeven 25/03/2011 (…)
08/07/2011
1
Bevel tot verlenging van de hechtenis van 08/07/2011 (…) voor 4 mnd 0 [4 maanden 0 dagen] te rekenen vanaf 22/07/2011 om 00.00 uur.
(…)
1
(…)
12/10/2011
2
Europees Aanhoudingsbevel (…) afgegeven op 12/10/2011 (…)
18/10/2011
2
Hof van Amiens, datum 18/10/2011 gevonnist op 04/11/2011 met handhaving van de hechtenis.
09/11/2011
2
Arrest Instructiekamer bij het Hof van Amiens van 04/011/2011 voor de uitlevering accordeert de overdracht van betrokkene aan de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten
Overdracht uitgesteld wegens de meest gerede vervolgingen in zaak 01
18/11/2011
1
Bevel tot verlenging van de hechtenis van 18/11/2011 (…) voor 4 mnd 0 [4 maanden 0 dagen] te rekenen vanaf 22/11/2011
21/03/2012
1
Bevel tot verlenging van de hechtenis van 21/03/2012 (…) voor 4 mnd 0 te rekenen vanaf 21/03/2012
20/06/2012
1
Bevel van bij de Arrondissementsrechtbank van Compiègne Bevel tot invrijheidsstelling onder justitiële controle te rekenen vanaf 20/06/2012
(…)
(…)
(…)
(…)
28/06/2012
Administratieve overdracht op 28/06/2012 naar
2.4.
Blijkens een ‘bevel tot invrijheidstelling met gerechtelijke controle’ van [rechter-commissaris] (hierna: [rechter-commissaris]), rechter-commissaris bij de Arrondissementsrechtbank van Compiègne, op grond van een Bevel van de Eerste President van het Gerechtshof van Amiens van 19 maart 2012, is op 20 juni 2012 de invrijheidsstelling van eiser verordonneerd, ‘indien hij niet op een andere grond wordt vastgehouden’.
2.5.
Op 28 juni 2012 is eiser door Frankrijk feitelijk overgeleverd aan Nederland.
2.6.
Advocaat-generaal mr. [advocaat-generaal] (hierna: [advocaat-generaal]) heeft in een brief van 24 september 2012 aan het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna genoemd: het Gerechtshof (waar het hoger beroep van eiser tegen het vonnis van 27 april 2011 werd behandeld) gemeld dat uit een door haar ontvangen e-mailbericht van [A], met daarbij de (vertaalde) detentiekaart van de Franse autoriteiten, naar haar oordeel voldoende blijkt dat verdachte tot 20 juni 2012 op Franse titel in voorlopige hechtenis heeft gezeten. In het geciteerde e-mailbericht van [A] staat onder meer vermeld:
“(…) Betrokkene zat al in detentie voor zijn Franse zaak. De datum van 12.10.2011 op zijn kaart is neergezet als aandachtspunt aangezien er sprake was van vrijlating voor de Franse zaak. Echter de datum van 20.06.2012 tot datum overbrenging naar Nederland op 28.06.2012 is de periode van uitleveringsdetentie geweest. (…)”
2.7.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting op 10 oktober 2012 bij het Gerechtshof, heeft, blijkens het proces-verbaal van die behandeling ter zitting:
- [advocaat-generaal] meegedeeld, voor zover thans relevant:
“Het klopt dat in het (in het telefaxbericht d.d. 24 september 2012 geïncorporeerde) e-mail bericht van 24 september 2012, afkomstig van [A], in de laatste alinea, in de één na laatste zin op de eerste pagina het woordje “geen” is weggevallen. Deze zin moet worden gelezen als: “de datum van 12.10.2011 op zijn kaart is neergezet als aandachtspunt aangezien ergeen
sprake was van vrijlating voor de Franse zaak.”
- de voorzitter meegedeeld, voor zover thans relevant:
“(…) Uit de Franse detentiekaart blijkt dat op 22 maart 2011 de gevangenneming van verdachte is bevolen door de rechter-commissaris bij de arrondissementsrechtbank Compiègne ter zake van verdenking van overtreding van de Franse Opiumwet. Dit bevel vervolgens verlengd op respectievelijk 8 juli 2011, 18 november 2011 en 21 maart 2012, steeds voor een periode van vier maanden ingaande op het moment dat een voorafgaande titel verstreek.
Op 26 september 2011 is een Europees arrestatiebevel (hierna: EAB) uitgevaardigd door officier van justitie [OvJ] ter zake van de onderhavige zaak. Dit EAB is op 12 oktober 2011 afgegeven door de heer [president], president bij het Hof van Beroep van Amiens. Op 18 oktober 2011 heeft een zitting bij het Hof van Amiens plaatsgevonden, met handhaving van de hechtenis. Op 4 november 2011 is er een arrest gewezen door het Hof van Amiens, waarbij de overlevering van verdachte aan de Nederlandse autoriteiten is geaccordeerd, doch deze is uitgesteld vanwege de Franse strafzaak.
Op 20 juni 2012 is verdachte in de Franse strafzaak in vrijheid gesteld, onder de voorwaarde dat hij niet nog op een andere grond werd vastgehouden.
Voornoemde vastgestelde feiten kunnen naar het oordeel van het hof op twee manieren worden gelezen. Enerzijds de conclusie die advocaat-generaal [advocaat-generaal] heeft getrokken in haar telefaxbericht van 24 september 2012, inhoudende dat verdachte in de gehele periode van 22 maart 2011 tot 20 juni 2012 in het kader van de Franse strafzaak in detentie heeft gezeten. De datum van 12 oktober 2011 zou dan slechts op de Franse detentiekaart zijn gezet als aandachtspunt op het moment dat verdachte zou worden vrijgelaten in zijn Franse strafzaak. In deze lezing heeft verdachte alleen van 20 juni 2012 tot 28 juni 2012 in overleveringsdetentie doorgebracht.
Anderzijds zou de conclusie kunnen worden getrokken dat verdachte in de periode 12 oktober 2011 tot 4 november 2011 dan wel 9 november 2011 in detentie heeft verbleven op grond van de EAB. Deze conclusie vindt steun in het feit dat op de Franse detentiekaart in voornoemde periode voor drie gebeurtenissen de code ‘02’ staat vermeld, terwijl de Franse strafzaak consequent is aangeduid met de code ‘01’. In deze - voor verdachte meest gunstige - lezing in het kader van de huidige toetsing van de voorlopige hechtenis – heeft hij kortstondig van 12 oktober 2011 tot 4 november 2011 of 9 november 2011 in het kader van de EAB in detentie gezeten en in de periode van 20 juni 2012 tot de daadwerkelijke overlevering op 28 juni 2012 in overleveringsdetentie doorgebracht. Een contra-indicatie voor deze lezing zijn de opeenvolgende verlengingen van het bevel tot gevangenhouding in de Franse strafzaak.
(…)
Het hof (…)
-
beveeltdatde advocaat-generaalhet hof schriftelijk informeert over de vraag of de verdachte in de periode van 12 oktober 2011 tot 4 november 2011 dan wel 9 november 2011 in Frankrijk gedetineerd heeft gezeten in het kader van het uitgevaardigde Europees arrestatiebevel of overleveringsdetentie dan wel in het kader van de Franse strafzaak (…);
(…)”
2.8.
[advocaat-generaal] heeft in vervolg op voormeld bevel van het Gerechtshof aan het Gerechtshof doen toekomen een brief van het Internationaal Rechtshulp Centrum Zuid, waarin melding wordt gemaakt van twee e-mailberichten. Een van de berichten is gedateerd op 24 september 2012, en daarin staat – volgens de vertaling van dit bericht – vermeld, voor zover thans relevant:
“(…) Ik denk dat het Gerechtshof van Amiens beter in staat is om op uw vragen te antwoorden, maar wat betreft mijn mening:
de voorlopige hechtenis van dhr. [eiser] heeft volgens het Franse dossier geduurd vanaf zijn in hechtenisneming van 25 maart 2011 tot aan mijn bevel tot invrijheidsstelling en plaatsing onder justitiële controle van 20 juni 2012. De betekening van het Europees arrestatiebevel werd versneld wegens het risico van invrijheidsstelling van dhr. [eiser] in september 2012 wegens een procedureprobleem (uiteindelijk is hij in het Franse dossier niet in vrijheid gesteld)
(…)”
Het andere bericht is gedateerd op 26 september 2012 en daarin staat volgens de vertaling van dit bericht vermeld, voor zover thans relevant:
“(…) bevestig ik u dat uit de detentiekaart van [eiser] blijkt dat zijn voorlopige hechtenis in het kader van het gerechtelijk onderzoek in behandeling bij de rechtbank van Compiègne wegens overtredingen van de wetgeving op de verdovende middelen beëindigd is op 20 juni als gevolg van een bevel tot zijn invrijheidsstelling onder justitiële controle vanaf deze datum.
Deze voorlopige hechtenis die valt onder het correctioneel arrestatiebevel wordt trouwens al genoemd in het vonnis gewezen op 4 november 2011 door de Instructiekamer van het Gerechtshof van Amiens die overdracht heeft bevolen van de betrokkene aan de justitiële autoriteit van Nederland maar die deze overdracht heeft uitgesteld vanwege het feit van de vervolgingen waarvoor er een correctioneel arrestatiebevel voor hem van kracht was.
Dus hechtenis op grond van enkel het Europese arrestatiebevel kan pas gerekend worden vanaf 20 juni 2012
(…)”
Blijkens de door gedaagde in deze procedure, kort voor de zitting, overgelegde originele e-mailberichten van 24 september en 26 september 2012 is het eerste e-mailbericht afkomstig van [rechter-commissaris] en is het tweede e-mailbericht afkomstig van [substituut generaal], substituut generaal bij het Gerechtshof te Amiens (hierna: [substituut generaal]).
2.9.
Eiser is door het Gerechtshof bij arrest van 27 november 2013, evenals door de rechtbank, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar.
2.10.
De fictieve datum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van eiser is 4 december 2014.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
primair:
- gedaagde te bevelen de door eiser in Frankrijk in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd voor de periode van 12 oktober 2011 tot en met 28 juni 2012 in mindering te brengen op de door het Gerechtshof opgelegde gevangenisstraf van twee jaren;
- gedaagde te bevelen eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen;
subsidiair:
- gedaagde te veroordelen tot het opvragen van nadere informatie bij het Gerechtshof te Amiens om te voldoen aan de ter zitting van het Gerechtshof van 10 oktober 2012 uitgesproken opdracht tot het nader informeren van dat Hof met betrekking tot de titel van de detentie van eiser in Frankrijk en de vraag onder welke titel en voor welke duur eiser in Frankrijk gedetineerd is geweest;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert eiser, samengevat, het volgende aan. In de Franse zaak is hij vrijgelaten op 12 oktober 2011. Detentie was in die zaak niet langer nodig voor enig onderzoek. Ook de medeverdachten zijn rond die tijd vrijgelaten. Dat zijn detentie in de Franse zaak is verlengd, blijkt uit geen enkel stuk. Op dat moment is hij in uitleveringsdetentie geplaatst. Verder is hem op 4 november 2011 door de Franse rechter te kennen gegeven dat de detentie vanaf zijn beslissing ten behoeve van Nederland was en ook de Franse advocaat van eiser heeft hem dit altijd voorgehouden. Dit leidt ertoe dat de datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling in Nederland al is verstreken. Nederland trekt echter ten onrechte de in Frankrijk in overleveringsdetentie doorgebrachte tijd niet af van de reeds in Nederland ondergane voorlopige hechtenis, zodat eiser zich nog steeds – onrechtmatig – in detentie bevindt. Subsidiair heeft te gelden dat het dossier van eiser incompleet is. Eiser heeft er recht op dat door gedaagde helderheid wordt verschaft.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De kernvraag, waarover partijen van mening verschillen, is de vraag welke periode eiser in overleveringsdetentie heeft doorgebracht. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van eiser aldus dat de overleveringsdetentie heeft geduurd van 12 oktober 2011 tot 28 juni 2012, dan wel van 4 november 2011 tot 28 juni 2012. Gedaagde heeft dit gemotiveerd betwist en zich daartegenover op het standpunt gesteld de overleveringsdetentie heeft geduurd van 20 juni 2012 tot 28 juni 2012.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, anders dan eiser heeft betoogd, de e-mail van [advocaat-generaal] van 24 september 2012 geen ondersteuning is van het standpunt van eiser. [advocaat-generaal] heeft in dit bericht immers geconcludeerd dat de periode van 20 juni 2012 tot 28 juni 2012 de periode van uitleveringsdetentie is geweest. Voorts heeft zij reeds ter zitting van 10 oktober 2012 bij het Gerechtshof verklaard dat in haar bericht het woordje “geen” is weggevallen en dat betreffende zin moet worden gelezen als: “de datum van 12 oktober 2011 op zijn kaart is neergezet als aandachtspunt aangezien er
geensprake was van vrijlating voor de Franse zaak”.
4.3.
Ter zitting van 10 oktober 2012 bij het Gerechtshof is enige onduidelijkheid ontstaan over de periode van overleveringsdetentie, omdat op de detentiekaart van eiser de Franse strafzaak is aangeduid met de code ‘01’ terwijl bij drie gebeurtenissen de code ’02’ staat vermeld. Ook heeft de Franse advocaat-generaal François Doré vóór die zitting – op 14 augustus 2012 – geschreven dat eiser op 12 oktober 2011 in uitleveringsdetentie is geplaatst, hetgeen strijdig is met het standpunt van [advocaat-generaal].
Anderzijds blijkt uit de detentiekaart van eiser dat:
  • het bevel gevangenneming in de Franse zaak is verlengd op respectievelijk 8 juli 2011, 18 november 2011 en 21 maart 2012, steeds voor een periode van vier maanden ingaande op het moment dat een voorafgaande titel verstreek;
  • op 18 oktober 2011 een zitting bij het Hof van Amiens heeft plaatsgevonden, met handhaving van de hechtenis;
  • op 4 november 2011 een arrest is gewezen door het Hof van Amiens, waarbij de overlevering van verdachte aan de Nederlandse autoriteiten is geaccordeerd, doch is uitgesteld vanwege de Franse strafzaak;
  • eiser op 20 juni 2012 in de Franse strafzaak in vrijheid is gesteld, onder de voorwaarde dat hij niet nog op een andere grond werd vastgehouden;
welke omstandigheden het standpunt van gedaagde ondersteunen.
4.4.
Als gevolg van de gerezen onduidelijkheid heeft het Gerechtshof een nader onderzoek bevolen. Dit heeft geresulteerd in de e-mailberichten van [rechter-commissaris] en van [substituut generaal], zoals hiervoor onder de feiten vermeld. Beide berichten betreffen een beantwoording van de onder 4.1. vermelde vraag conform het standpunt van gedaagde. De verwijzing door eiser naar een brief van zijn Franse advocaat, die zijn standpunt ondersteunt, en zijn – niet nader met stukken onderbouwde – stellingen dat de rechter in Frankrijk hem ter zitting van 4 november 2011 te kennen heeft gegeven dat de detentie vanaf zijn beslissing ten behoeve van Nederland was en dat de medeverdachten medio 2011 zijn vrijgelaten, acht de voorzieningenrechter onvoldoende zwaarwegend om van een ander standpunt uit te gaan. De voorzieningenrechter heeft er hierbij met name acht op geslagen dat [substituut generaal] moet worden beschouwd als zijnde bij uitstek over de zaak geïnformeerd en dat haar bericht geen twijfel laat bestaan over de beantwoording van de onder 4.1. vermelde vraag. Gelet daarop is voor toewijzing van het primair gevorderde geen plaats. Datzelfde geldt voor het subsidiair gevorderde. Aan de opdracht van het Gerechtshof is reeds voldaan en de gewenste informatie over de titel en duur van de detentie van eiser in Frankrijk blijkt genoegzaam uit het bericht van [substituut generaal], die werkzaam is voor het Gerechtshof te Amiens.
4.5.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
ts