3.Eiser heeft in beroep het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Ter zitting heeft eiser de beroepsgronden over de redelijke termijn, de in acht te nemen termijn bij fysieke overdracht en de aanwezigheid van de behandeling van trombose in combinatie met HIV in Colombia ingetrokken. Deze beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank komt ten aanzien van de overige beroepsgronden, voor zover van belang, tot de volgende beoordeling.
4.1Eiser voert aan dat de voor hem noodzakelijke HIV-behandeling in Colombia niet aanwezig is, omdat het middel Atripla niet aanwezig is en de combinatie van de drie bestanddelen van het middel Atripla in Colombia niet is goedgekeurd door het medische stelsel.
4.2De rechtbank stelt vast dat uit het advies van het BMA blijkt dat de afzonderlijke componenten van het middel Atripla in Colombia aanwezig zijn. De rechtbank overweegt dat een advies van het BMA aan verweerder volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer bij uitspraak van 13 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) is aan te merken als een deskundigenadvies. Volgens deze jurisprudentie moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder in beginsel van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. De rechtbank is niet gebleken dat het advies van het BMA voor wat betreft de beschikbaarheid van de componenten van Atripla onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Ook van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van het BMA ten aanzien van de beschikbaarheid van de componenten is niet gebleken. Hetgeen eiser op dit onderdeel heeft aangevoerd is daartoe onvoldoende. De beroepsgrond faalt. 5.1Eiser voert aan dat uit het BMA-advies, met de daarbij behorende brondocumenten, weliswaar blijkt dat resistentietesten aanwezig zijn in Colombia, maar dat dit geen volledig beeld geeft van de werkelijke aanwezigheid van die testen, nu voor de uitvoering en interpretatie van die testen expertise en hoog gekwalificeerd personeel vereist is.
5.2Deze beroepsgrond kan niet slagen. Het BMA heeft in de zaak van eiser niet geadviseerd dat resistentietesten een noodzakelijk onderdeel vormen van eisers behandeling. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:661), waarin in gelijke zin is geoordeeld. 6.1Eiser voert voorts aan dat gelet op de uitspraken van de rechtbank en de Afdeling in de zaak van eiser in rechte vast staat dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat bij de uitzetting van eiser fysieke overdracht vereist is. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten zich te vergewissen of fysieke overdracht mogelijk is in Colombia.
6.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Afdeling weliswaar heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende afstand had genomen van de overweging dat er sprake is van een verplichting tot fysieke overdracht, maar dit betekent niet dat verweerder daarvan nu weer dient uit te gaan. Verweerder heeft zijn motiveringsgebrek hersteld. Dat geldt zeker nu het oude besluit getuigt van een onjuiste interpretatie van het destijds geldende BMA-advies en verweerder niet gehouden is om (kennelijke) ambtelijke misslagen te herhalen.
6.3De rechtbank stelt vast dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Almelo, in de uitspraak van 20 juli 2010 het volgende heeft overwogen:
“
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er geen grond bestaat om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, omdat het volgens het BMA-advies voor hem - onder voorwaarden - mogelijk is om te reizen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat hij zich in verband met de voorwaarde van schriftelijke overdracht en directe voortzetting van de behandeling heeft laten informeren door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Volgens verweerder betekent uitvoering van het BMA-advies dat voor de uitzetting contact zal worden gelegd met een arts in Colombia en dat met deze arts afspraken zullen worden gemaakt over de datum en wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen.
Hieruit leidt de rechtbank af dat volgens verweerder aan het reizen twee voorwaarden zijn verbonden, namelijk schriftelijke overdracht van het medisch dossier en directe voortzetting van de medische behandeling in Colombia. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nogmaals bevestigd dat er naast schriftelijke overdracht ook directe voortzetting van de behandeling vereist is. Aangenomen moet dan ook worden dat het, gelet op eisers gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen zolang aan voormelde voorwaarden niet wordt voldaan. (...)”
6.4De Afdeling heeft vervolgens in overweging 2.3.3 van de uitspraak van 7 oktober 2011 het volgende overwogen:
“
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat, hoewel het BMA alleen het vereiste van een overdracht van actuele medische gegevens stelt, de minister zichzelf in het besluit van 21 januari 2010 tevens heeft verbonden aan het vereiste dat in Colombia directe voortzetting van de behandeling van de vreemdeling dient plaats te vinden. Het betoog van de minister dat de rechtbank heeft miskend dat hij in eerste aanleg het standpunt heeft ingenomen dat alleen het vereiste van overdracht van actuele medische gegevens geldt, slaagt niet, reeds omdat uit het door de minister bij de rechtbank ingediende verweerschrift noch uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank eenduidig kan worden opgemaakt dat de minister afstand heeft genomen van zijn in het besluit ter zake ingenomen standpunt. De rechtbank is er dan ook terecht van uitgegaan dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat naast het vereiste van een overdracht van de actuele medische gegevens tevens het vereiste van directe voortzetting van de behandeling in het land van herkomst geldt.”
6.5De rechtbank is van oordeel dat voor de vraag in hoeverre verweerder gebonden is aan bovenstaande rechterlijke uitspraken bepalend is of de rechter een oordeel heeft gegeven over de rechtmatigheid van een besliscomponent van een besluit. Voor besliscomponenten die getoetst zijn, geldt dat het oordeel van de rechter bindend is voor het vervolg, uitgezonderd nova en ambtshalve toetsingspunten.
6.6De rechtbank stelt vast dat de reisvoorwaarden een besliscomponent vormen van het besluit van 21 januari 2010 inzake de vrijstelling van het mvv-vereiste. Over deze reisvoorwaarden is in bovengenoemde uitspraken een uitdrukkelijk oordeel gegeven. Dat betekent dat verweerder hieraan in beginsel gebonden is in zijn nadere besluitvorming. Vervolgens is de vraag aan de orde of er sprake is van nova. De rechtbank beantwoordt deze vraag, anders dan verweerder, ontkennend. In het nieuwe BMA-advies is weliswaar niet de reisvoorwaarde van fysieke overdracht geadviseerd, maar dat was ook in het oude BMA-advies van 7 mei 2009, aangevuld op 1 september 2009, niet het geval. Verweerder is van mening dat hij in zijn besluit van 21 januari 2010 de destijds opgestelde BMA-adviezen onjuist heeft geïnterpreteerd en dat in zoverre in de vorige procedure sprake is geweest van een kennelijke misslag van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit echter, gelet op het hiervoor aangehaalde toetsingskader, niet dat verweerder daarom niet aan voorgaande rechterlijke uitspraken gebonden is. De door verweerder in dit licht aangehaalde rechtspraak ziet op een andere, hier niet aan de orde zijnde situatie. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder gebonden is aan de uitspraken van de rechtbank van 20 juli 2010 en de Afdeling van 7 oktober 2011 en hetgeen daarin is overwogen over de fysieke overdracht.
6.7Dit betekent dat verweerder had dienen te onderzoeken of voortzetting van de behandeling op de plaats van bestemming, Colombia, gegarandeerd is. Aan dit vereiste kan slechts worden voldaan indien duidelijk is welke behandelaar of instelling de behandeling zal voortzetten. Gelet daarop had verweerder inzichtelijk moeten maken met welke concreet bij naam genoemde behandelaar(s) dan wel instelling(gen) vóór uitzetting van eiser contact zal worden opgenomen teneinde aan dit vereiste te voldoen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.