zaaknummers: AWB 12/36969 (verzoek)
AWB 12/36968 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser],
geboren op 21 augustus 1971, verzoeker,
en zijn dochter,
[dochter],
geboren op 29 mei 1992, verzoekster,
beiden van Chinese nationaliteit, hierna samen te noemen: verzoekers,
gemachtigde: M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluiten van 18 juli 2012 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij Cafetaria Nieuw Plein’ respectievelijk ‘verblijf bij ouder [eiser]’, afgewezen, de verblijfsvergunningen ingetrokken per datum eerste verlening en aan hen inreisverboden uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 oktober 2012 ongegrond verklaard. Op 22 november 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van verzoekers ontvangen.
Bij brief van 22 november 2013 hebben verzoekers verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verzoekster is niet naar de rechtbank vervoerd. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. W. Graafland. Ook was ter zitting onder andere aanwezig de (gestelde) partner van verzoeker, mevrouw [partner]. De voorzieningenrechter heeft ter zitting een ordemaatregel getroffen en verweerder verboden verzoekers uit Nederland te (doen) verwijderen totdat uitspraak is gedaan op het verzoekers gedane verzoek. Verder heeft de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 21 maart 2013. Verzoekers zijn bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting onder andere aanwezig de (gestelde) partner van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het besluit waarop het verzoek en het bezwaar betrekking heeft is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de aanvraag van verzoeker om een tewerkstellingsvergunning (twv) en bij de aanvragen van verzoekers om een verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel relevante gegevens zijn achtergehouden. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden. Verder zijn er geen bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven om af te zien van het uitvaardigen van de inreisverboden of om de aangegeven duur te beperken.
4.1 Verzoekers voeren allereerst aan dat het besluit onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Verzoeker heeft niet gehandeld in strijd met de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning was verleend. Verzoeker kon en mocht erop vertrouwen dat het uitvoeren van andere werkzaamheden niet in strijd was met de aan hem verleende verblijfsvergunning, die immers in eerste instantie was verleend met het doel ‘arbeid in loondienst bij Mauros B.V.’, zolang hij in loondienst was van Mauros B.V.
4.2 De voorzieningenrechter overweegt wat betreft de intrekking van de verblijfsvergunningen, dat de kern is dat vastgesteld is dat de verblijfsvergunningen niet zouden zijn verleend indien de juiste gegevens bekend waren geweest. Deze gegevens zijn in het dossier neergelegd in de brief van de arbeidsinspectie van 10 april 2010 en het rapport van de arbeidsinspectie van 25 februari 2010. Gelet hierop is het niet relevant dat verzoeker conform zijn arbeidsovereenkomst aan hem opgedragen werkzaamheden heeft verricht of dat hij in dienst was van het Mauros B.V. Immers, indien bekend was geweest dat verzoeker deze werkzaamheden structureel zou verrichten, die geen enkel verband hielden met de werkzaamheden waarvoor de twv was verleend, zouden zowel de twv als de verblijfsvergunning nimmer zijn verleend.
4.3 Hetgeen hiervoor is overwogen, geldt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter eveneens voor wat is aangevoerd ten aanzien van het salaris van verzoeker. Verzoeker heeft gedurende bepaalde periodes veel minder verdiend dan bij de aanvragen tot verlening van de twv en de verblijfsvergunning was opgegeven. In zoverre zijn ook op dit punt onjuiste gegevens verstrekt.
4.4 De voorzieningenrechter overweegt verder dat gelet op het systeem van de wetgeving betreffende een twv, het feit dat het strafrechtelijk onderzoek ook andere zaken aan het licht heeft gebracht niet tot een ander oordeel kan leiden. Dat is namelijk niet relevant voor de in deze zaak geconstateerde onjuiste gegevens.
4.5 Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat de stelling dat verzoekster niet op de hoogte was dat onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel relevante gegevens zijn achtergehouden, niet maakt dat haar verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken. Verzoekster had immers uitsluitend een afhankelijk verblijfsrecht en haar verblijfsvergunning is ingetrokken als gevolg van de intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker.
5.1 Verzoekster voert verder aan dat het besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb omdat zij niet in het kader van het bezwaarschrift is gehoord. Verweerder heeft de toenmalige gemachtigde van verzoekers uitgenodigd voor een hoorzitting op 24 oktober 2012. Verzoekster is niet genoemd in de uitnodiging. Van verzoekster, die de Nederlandse taal niet machtig is en op het moment van de hoorzitting ook geen gemachtigde had, kon en mocht niet worden verwacht dat zij de uitnodiging had opgevat als zijnde ook voor haar bestemd.
5.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de uitnodiging van 1 oktober 2012, zoals die aan de gemachtigde van verzoekers is gestuurd, voldoende duidelijk. Bij twijfel was het aan verzoekers om daarover informatie in te winnen. Bovendien is met de ter zitting overgelegde telefoonnotitie van 22 oktober 2012 voldoende duidelijk geworden dat verzoekster in ieder geval op de hoogte was van de hoorzitting. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster nog op andere manieren haar zienswijze naar voren had kunnen brengen.
5.3 Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat het rapport van de arbeidsinspectie van 25 februari 2010 hem nooit heeft bereikt en niet met hem is besproken vóór het bestreden besluit. Voorts heeft hij op de zitting van 14 maart 2013 aangevoerd dat hij onvoldoende tijd heeft gehad om het rapport met zijn huidige gemachtigde te bespreken.
5.4 De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat verzoeker op de hoorzitting is geconfronteerd met de inhoud van het rapport en dat hij in de gelegenheid is geweest om te reageren. Verder had hij ten tijde van de hoorzitting weer een gemachtigde en is aan verzoeker meegedeeld dat indien hij zijn gemachtigde nog wilde laten reageren, hij dit snel diende te doen. Verzoeker heeft toen niet verzocht om toezending van het rapport teneinde dit met zijn gemachtigde te bespreken, hetgeen voor zijn risico dient te komen. Voorts heeft verzoeker in de beroepsfase naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende tijd gehad om alsnog op het rapport te reageren, zodat ook om deze reden deze grond niet tot een ander oordeel leidt.
6.1 Ten aanzien van de inreisverboden voeren verzoekers aan dat het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verzoekster is niet zelf in de gelegenheid gesteld individuele omstandigheden aan te voeren die tot het niet opleggen of verkorting van de duur van een inreisverbod hadden kunnen leiden.
6.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat in het voornemen tot het intrekken van de verblijfsvergunningen en het afwijzen van de verlengingsaanvragen het volgende is vermeld:
“Hierbij stel ik u in de gelegenheid een reactie te geven op mijn voornemen tot het intrekken van uw verblijfsvergunningen. (…) U kunt tevens redenen naar voren brengen die volgens u aanleiding moeten zijn om af te zien van het opleggen van de inreisverboden of om de aangegeven maximale duur te beperken.”
In de reactie van de toenmalige gemachtigde is op de inreisverboden niet ingegaan. In de primaire besluiten is vervolgens het volgende overwogen:
“Aangezien betrokkene geen nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd, wordt de maximale duur van twee jaar opgelegd.”
Daarna is in bezwaar, in het kader van de inreisverboden, aangevoerd dat verzoekers hier te lande gezinsleven uitoefenen en dat de inreisverboden daarmee in strijd zijn. Verder staat in het verslag van de hoorzitting het volgende:
“De secretaris licht de gevolgen van het inreisverbod toe en verzoekt betrokkene om een reactie.”
Verzoeker heeft daarop verklaard dat hij daar grote bezwaren tegen heeft, maar dat hij er waarschijnlijk niets aan kan veranderen en dat hij dit met zijn nieuwe advocaat zal bespreken.
6.3 Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zijn verzoekers, alles overziend, in de bestuurlijke fase voldoende in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze op de (voorgenomen) inreisverboden naar voren te brengen. Daarbij is van belang dat in het voornemen is vermeld dat het zowel om de inreisverboden als zodanig gaat als om de duur daarvan en dat verzoekers meerdere malen in de gelegenheid zijn gesteld om redenen aan te voeren om van het uitvaardigen van de inreisverboden af te zien dan wel tot verkorting van de duur. Daarbij zijn verzoekers er in de primaire besluiten op gewezen dat het dient te gaan om bijzondere individuele omstandigheden. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 6 maart 2013 (LJN: BZ2331).
6.4 Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder in hetgeen door verzoekers is aangevoerd, in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om af te zien van het uitvaardigen van de inreisverboden dan wel een kortere termijn dan twee jaar op te leggen. De banden die verzoekers in Nederland hebben, zijn tot op heden onvoldoende onderbouwd en hetzelfde geldt voor de stelling dat de moeder van verzoekster in Italië verblijft.
7. Uit het voorgaande volgt dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. Het beroep is ongegrond. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst.
8. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
in de procedure geregistreerd onder nummer AWB 12/36968:
- verklaart het beroep ongegrond;
in de procedure geregistreerd onder de nummer AWB 12/36969:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Boeree, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Williams, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.