RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juni 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. H. Loth),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (voorheen: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel), verweerder
(gemachtigde: mr. L. Verheijen).
Bij besluit van 20 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijf op grond van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (Richtlijn 2004/38) beëindigd. Tevens heeft verweerder eiser bij dit besluit ongewenst verklaard met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij besluit van 20 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep dateren van 10 oktober 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op 11 januari 1986 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Op 22 augustus 2011 is hij vanuit Sao Paolo (Brazilië) via luchthaven Schiphol Nederland binnengekomen, alwaar hij direct is aangehouden ter zake van cocaïnesmokkel. Eiser heeft daarbij verklaard inwendig verdovende middelen te vervoeren. Eiser is vervolgens op strafrechtelijke gronden de vrijheid ontnomen. De Commandant der Koninklijke Marechaussee heeft het voornemen uitgebracht om eiser ongewenst te verklaren. Op
28 augustus 2011 is eiser omtrent dit voornemen gehoord. Eiser heeft tijdens dit gehoor verklaard op 22 augustus 2011 uitsluitend naar Nederland te zijn gekomen om cocaïne te lossen. Verder heeft hij verklaard dat hij geen familiaire of relationele betrekkingen in Nederland heeft gehad en dat hij geen redenen kan aanvoeren die voor hem van belang zijn om in Nederland te verblijven.
Bij uitspraak van 11 november 2011 heeft de politierechter van de rechtbank Haarlem eiser veroordeeld wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod (cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen), tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Eiser heeft tot 19 maart 2012 in strafrechtelijke detentie gezeten en daarna is hij in vreemdelingenbewaring gesteld.
Op 27 maart 2012 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. In het kader van eisers gehoor op diezelfde datum betreffende deze aanvraag heeft hij onder meer verklaard dat hij zijn uitreis naar Bulgarije wil voorkomen. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij in Spanje illegaal in de landbouw heeft gewerkt. Tevens heeft hij verklaard dat hij van mensen een aanbod kreeg om drugs op te halen in Brazilië, hetgeen hij een goed aanbod vond en de risico’s acceptabel. Bij besluit van 3 april 2012 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen.
Ter zitting heeft eisers gemachtigde verklaard dat eiser inmiddels in Spanje verblijft.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de ongewenstverklaring en verblijfsbeëindiging van eiser gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat het persoonlijk gedrag van eiser blijkend – kort gezegd – uit de cocaïnesmokkel een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van Richtlijn 2004/38.
4. Eiser heeft in beroep – kort gezegd – aangevoerd dat verweerder het verblijf van eiser ten onrechte heeft beëindigd en dat verweerder hem ten onrechte ongewenst heeft verklaard. Volgens eiser vormt zijn gedrag geen actuele bedreiging van de openbare orde. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de Bulgaarse nationaliteit heeft en aldus burger van de Unie is. Uit onder meer artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en paragraaf A5/ 10.6.2, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), volgt dat verweerder aan de ongewenstverklaring van een Unieburger dezelfde beoordeling ten grondslag legt als aan de verblijfsbeëindiging van een Unieburger. Er dient op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb 2000 sprake te zijn van persoonlijk gedrag van de Unieburger dat een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Uit voormeld artikel en de artikelen 27 en 28 van de Richtlijn 2004/38 volgt voorts dat de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van de vreemdeling. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd. Bij de voorbereiding van de beschikking tot beëindiging van het rechtmatig verblijf dienen in overweging te worden genomen de duur van het verblijf van betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in Nederland en de mate waarin hij bindingen heeft met het land van herkomst.
6. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) (bijvoorbeeld het arrest van 19 januari 1999, C-348/96, inzake Calfa, www.curia.eu) doet het bestaan van een strafrechtelijke veroordeling slechts ter zake, voor zover uit de omstandigheden die tot de veroordeling hebben geleid blijkt van het bestaan van een persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit toetsingscriterium niet miskend en, anders dan eiser betoogt, niet de veroordeling maar wel het persoonlijk gedrag dat tot deze veroordeling heeft geleid in zijn beoordeling betrokken.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gedrag van eiser dat heeft geleid tot de verblijfsbeëindiging en de ongewenstverklaring een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (als bedoeld in artikel 27, tweede lid van Richtlijn 2004/38). De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat, zoals ook is overwogen in het arrest van het Hof van 23 november 2010 (C-145/09, inzake Tsakouridis), in het Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van illegale drugshandel wordt overwogen dat de illegale drugshandel een bedreiging vormt voor de gezondheid, de veiligheid en de levenskwaliteit van de burgers van de Europese Unie alsook voor de wettige economie, de stabiliteit en de veiligheid van de lidstaten. Eisers standpunt dat hij al lange tijd niet in aanraking is gekomen met justitie en dat om die reden geen sprake is van een actuele bedreiging van de openbare orde volgt de rechtbank niet. De drugssmokkel is recent en eiser heeft verklaard enkel naar Nederland te zijn gekomen om cocaïne te lossen. Uit de verklaring van eiser, dat hij het aanbod om drugs op te halen in Brazilië een goed aanbod vond en de risico’s acceptabel, volgt dat eiser een bewuste keuze heeft gemaakt om cocaïne naar Nederland te smokkelen, waarbij hij zich, na een risico-inschatting te hebben gemaakt, niet door de risico’s van drugsvervoer - waaronder detentie - heeft laten weerhouden. Dit maakt dat de actualiteit van eisers gedrag niet is weggenomen door de enkele niet onderbouwde stelling dat zijn gedrag is verbeterd.
8. Aangezien eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en er geheel niet gebleken is van omstandigheden die eiser aan Nederland binden, heeft verweerder het verblijf van eiser kunnen beëindigen en hem ongewenst kunnen verklaren. Dit betekent ook dat eisers beroep op artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en zijn circulatierecht faalt.
9. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond niet slaagt.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, voorzitter, en mr. A. Venekamp en
mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.