ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/23506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag en procesbelang van eiser in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, afkomstig uit Sierra Leone, had op 28 oktober 2010 een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel van gezinsvorming, specifiek verblijf bij zijn moeder. De aanvraag werd op 25 januari 2011 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Echter, in juni 2011 is eiser zonder geldige mvv Nederland binnengekomen, wat leidde tot complicaties in de procedure. De rechtbank moest beoordelen of de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht was, vooral gezien het feit dat eiser de uitkomst van de mvv-procedure niet in zijn land van herkomst had afgewacht.

De rechtbank overwoog dat de wet vereist dat een vreemdeling die naar Nederland komt met het oogmerk zich te vestigen, over een geldige mvv moet beschikken. Eiser had de aanvraag buiten Nederland afgewacht, maar was hangende de bezwaarprocedure naar Nederland gereisd. De rechtbank concludeerde dat eiser op het moment van binnenkomst niet over een geldige mvv beschikte en dat hij ook niet voldeed aan de voorwaarden voor bestendig verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden het bezwaar van eiser ongegrond had verklaard, omdat eiser reeds in Nederland was zonder de vereiste mvv.

De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure, aangezien er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar tot een ander besluit zou leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de minister in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om de juiste procedures te volgen en de gevolgen van het niet afwachten van beslissingen in hun land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/23506
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 februari 2013 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Sierraleoonse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. A. Neermawatie Nandoe, advocaat te Wassenaar),
en
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
(gemachtigde: mr. D.S. Asarfi, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “gezinsvorming, verblijf bij moeder [naam moeder]” afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2012. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling van de onderhavige zaak de volgende feiten.
Eiser heeft op 28 oktober 2010 bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Nederland in Dakar een aanvraag ingediend om verlening van een mvv voor verblijf in het kader van 'gezinsvorming, verblijf bij moeder [naam moeder]' ingediend. Bij besluit van 25 januari 2011 is die aanvraag afgewezen. Op 22 februari 2011 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Vervolgens is eiser zonder in het bezit te zijn van een mvv in juni 2011 Nederland binnen¬gekomen. Op 15 juli 2011 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfs¬vergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 25 juli 2011 afgewezen. Bij uitspraak van 12 augustus 2011 is het hiertegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2011 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “als genoemd in de Vreemdelingencirculaire B9”, geldig tot 23 augustus 2012.
Op 21 maart 2012 heeft eiser verlenging van de verblijfsvergunning en wijziging van beperking in “voortgezet verblijf” aangevraagd. Bij besluit van 11 juni 2012 is de aanvraag om verlenging en wijziging van de beperking afgewezen. Tevens is bij dat besluit de aan eiser verleende verblijfsvergunning van 23 augustus 2011 ingetrokken met terugwerkende kracht per 5 december 2011. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het (in de onderhavige zaak bestreden) besluit van 25 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 25 januari 2011 kennelijk ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder overwogen dat nu eiser zich gedurende de mvv-procedure reeds in Nederland bevindt, hij niet voldoet aan de voorwaarde om de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een mvv in het land van herkomst of bestendig verblijf af te wachten.
2. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser thans geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van onderhavige zaak, omdat een mvv een visum is bedoeld om een vreemdeling in staat te stellen (voor langere tijd) naar Nederland te komen, terwijl eiser zich reeds in Nederland bevindt. Daarbij is in de procedure omtrent de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking “voortgezet verblijf”, de mvv-eis niet relevant.
2.1 Een belanghebbende kan bij de ter zake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een materieel gunstiger positie terecht kan komen. Eiser heeft door middel van onderhavige aanvraag verzocht om een mvv voor het doel “gezinsvorming, verblijf bij moeder [naam moeder]”. De rechtbank gaat er, gelet op het doel van de mvv en op basis van de stukken in het dossier, vanuit dat eiser, indien aan hem een mvv was afgegeven, in Nederland een verblijfsvergunning voor verblijf bij moeder zou hebben ingediend. Door het instellen van beroep tegen onderhavig besluit, kan eiser alsnog bereiken dat hij hier een dergelijke vergunning kan aanvragen. Een mvv is immers niet enkel bedoeld om een vreemdeling in staat te stellen in te reizen, doch ook bedoeld om een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Nederland in te dienen. Het ontbreken van een mvv is veelal een grond om een dergelijke aanvraag af te wijzen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep eiser in een materieel gunstiger positie zou kunnen brengen en dat eiser derhalve voldoende materieel procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Eiser is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat Nederland zijn land van bestendig verblijf is ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw en hoofdstuk B1/1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser heeft in Nederland immers op grond van een verblijfstitel al langer dan drie maanden gerechtigd verbleven. Daaruit volgt dat eiser geen vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijft op grond waarvan de aanvraag om een mvv dient te worden afgewezen. Eiser volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat hij niet voldoet aan de gestelde voorwaarde om de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf in het land van bestendig verblijf af te wachten. Het besluit is derhalve onzorgvuldig en gebrekkig gemotiveerd, aldus eiser.
3.1 De rechtbank overweegt als volgt. In geschil is of verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht ongegrond heeft verklaard op grond van het enkele feit dat eiser de uitkomst van de mvv-procedure niet in het land van herkomst (Gambia) heeft afgewacht, maar hangende de procedure naar Nederland is gereisd. Bij uitspraak van 9 november 2004 (LJN AR8488) en 18 augustus 2005 (LJN AU1543) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat een vreemdeling die naar Nederland komt met het oogmerk zich te vestigen, ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder h, van de Vw, op het moment van binnenkomst over een geldige mvv dient te beschikken en dat dit meebrengt dat een aanvraag tot verlening van een mvv kan worden afgewezen op de enkele grond dat de vreemdeling, voordat op de aanvraag is beslist, naar Nederland is gekomen met het oogmerk zich te vestigen. Hoewel in onderhavige zaak eiser de aanvraag wel buiten Nederland heeft afgewacht, is eiser hangende de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag, naar Nederland gekomen. De procedure omtrent mvv-aanvraag was derhalve nog niet afgerond en eiser beschikte dan ook op het moment dat hij naar Nederland kwam niet over een geldige mvv.
3.2 Voorts overweegt de rechtbank dat eiser noch op het moment van indienen van de aanvraag, te weten 28 oktober 2010 noch op de latere toetsmomenten (25 januari 2011 en 25 juni 2012) bestendig verblijf had in Nederland. Uit paragraaf B1/1 van de Vreemde¬lingen¬circulaire (Vc) blijkt dat om te spreken van bestendig verblijf de vreemdeling hetzij op het moment van de aanvraag, hetzij op het toetsmoment nog ten minste drie maan¬den rechtmatig verblijf moet hebben in het betreffende land. Op geen van boven¬genoemde data had eiser nog minimaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland , zodat niet gesteld kan worden dat Nederland het land van bestendig verblijf is. Dat eiser in 2011 wel meer dan drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, doet aan het voorgaan¬de niet af. Ook de stelling van eiser dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2012, waarbij de aanvraag om wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning en verlenging is afgewezen en de verblijfsvergunning is ingetrokken, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van paragraaf B1 van de Vc wordt de aanvraag tot het verlenen van een mvv afgewezen indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, Vw rechtmatig in Nederland verblijft.
3.3 Indien eiser had gewild dat verweerder eerder had beslist op het bezwaar, had het op zijn weg gelegen de procedure te bespoedigen, bijvoorbeeld door rechtsmiddelen aan te wenden tegen het uitblijven van een beslissing binnen de wettelijke beslistermijn. Het komt voor rekening en risico van eiser dat hij zulks niet heeft gedaan.
3.4 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden het bezwaar reeds op de grond dat eiser reeds Nederland is binnengekomen, voordat op het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag was beslist, ongegrond heeft verklaard.
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord. Dit klemt volgens eiser te meer, nu verweerder te kennen heeft gegeven dat de broers van eiser, [naam broer 1] en [naam broer 2], wel op hun bezwaarschriften worden gehoord.
4.1 De rechtbank verwerpt de beroepsgrond van eiser dat verweerder hem in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord. Gelet het feit dat eiser zich reeds in Nederland bevond, bezien in het licht van de wettelijke voorschriften die van toepassing zijn, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van horen kunnen afzien. De stelling dat eisers broers op hun bezwaarschriften worden gehoord en dat aan [naam broer 1] een mvv is verleend naar aanleiding van dit horen, maakt het voorgaande niet anders, nu niet is gebleken van vergelijkbare gevallen. Niet is gebleken dat de broers van eiser eveneens hangende de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag Nederland zijn ingereisd.
5. Hetgeen eiser overigens in beroep nog heeft aangevoerd, kan – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – onbesproken blijven.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 20 februari 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.