Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Zaaknummers: AWB 13/8433 en AWB 13/8437
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2013
[verzoeker 1], verzoeker 1, [verzoeker 2], verzoeker 2 en [verzoekster], verzoekster, gezamenlijk te noemen: verzoekers,
(gemachtigde mr. R.M. Boesjes),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken, verweerders,
(gemachtigde mr. D.S. Asarfi).
Op 26 maart 2013 heeft de ambtenaar belast met de grensbewaking op luchthaven Schiphol verzoekers de toegang tot Nederland geweigerd.
Op 26 maart 2013 heeft Chief Immigration Amsterdam Airport Schiphol de aan verzoekers afgegeven Schengenvisa nietig verklaard.
Tegen de weigering hen toegang tot Nederland te verlenen hebben verzoekers op
27 maart 2013 administratief beroep ingesteld. Tevens hebben verzoekers op 27 maart 2013 bezwaar gemaakt tegen het besluit om de aan verzoekers afgegeven Schengenvisa nietig te verklaren.
Op 27 maart 2013 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende voornoemde procedures een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek strekt ertoe te bepalen dat verzoekers niet worden uitgezet naar Egypte (Caïro), dat zij woerden beschouwd als zijnde in het bezit van een geldig Schengenvisum, dat hen toegang wordt verleend tot het Schengengebied en dat de nietigverklaring van het Schengenvisum ongedaan wordt gemaakt.
Bij fax van 28 maart 2013 hebben verzoekers nadere stukken toegezonden.
Verweerders hebben bij e-mail van 28 maart 2013 hun standpunt nader bepaald.
Verzoekers hebben bij fax van 28 maart 2013 hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
1. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers zijn afkomstig uit Palestina. Op 26 maart 2013 zijn verzoekers tijdens een grenscontrole op Schiphol gecontroleerd door een medewerker van de Koninklijke Marechaussee District Schiphol. Tijdens deze grenscontrole is bij voornoemde medewerker twijfel gerezen of verzoekers voldoen aan de voorwaarden voor toegang. Vervolgens is verzoeker [verzoeker 1] gehoord. Van dit gehoor is op 26 maart 2012 een op ambtseed, dan wel ambtsbelofte proces verbaal van bevindingen opgemaakt. In dat proces-verbaal is – voor zover van belang - onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Desgevraagd, verklaarde betrokkene het volgende:
“Ik ben [verzoeker 1] en ik heb de nationaliteit van Palestina. Ik ben vandaag 26 maart 2013, ingereisd in Amsterdam. Mijn laatste opstapplaats was in Cairo, Egypte. Ik ben gekomen met de KL554 en geland omstreeks 08.00 uur.
Ik ga mijn broers in Noorwegen en Hongarije bezoeken. De broer in Stavanger heet [persoon A] en is te bereiken op het volgende nummer: (…). De broer in Budapest heet [persoon B] en is te bereiken op het volgende telefoonnummer: (…).
Ik reis samen met mijn ouders. Wij gaan 10 tot 14 dagen verblijven bij mijn broer in Stavanger, Noorwegen. Daarna gaan we naar mijn broer in Budapest, Hongarije. Daar gaan we zo’n 10 dagen verblijven. We gaan elke keer bij mijn broers in hun huizen verblijven. We hebben samen 900 Amerikaanse Dollars bij ons. Ik heb geen creditcards of iets dergelijks. Ik heb een terugkeerticket voor 20 januari 2014, maar dat is een open ticket dus ik kan het elk moment veranderen. Ik heb een open ticket gekocht omdat dat goedkoper is. Ik heb gisteren, 25 maart 2013, een ticket gekocht van Stavanger naar Budapest. De reservering zou op mijn mail moeten staan.
Mijn broer in Budapest heeft de Hongaarse nationaliteit.
(…)”.
CONTACT AMBASSADE
Aansluitend op deze verklaring is betrokkene in de gelegenheid gesteld om contact op te nemen met de ambassade van Palestina te Den Haag op telefoonnummer (…). Het is betrokkene gelukt om contact te leggen.
Intrekken/Nietig verklaren visum
Op dinsdag 26 maart 2013 omstreeks 11 50 uur is het visum, nummer (0123456)
onderzocht bij de afgevende instantie, de ambassade van Hongarije in Egypte op telefoonnummer (…)
Ik, verbalisant, heb gesproken met meneer [persoon C]
Naar aanleiding van deze bevindingen en in onderling overleg heeft de ambassade toestemming gegeven om het visum nietig te verklaren.
Het daartoe bestemde standaardformulier zoals omschreven in bijlage VI van de Visumcode is opgemaakt en uitgereikt aan betrokkene.
MEDEDELINGEN VERBALISANT
Mede gelet op het gerelateerde kan worden vastgesteld dat betrokken persoon niet valt onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer overeenkomstig artikel 2 lid 5 SGC. Daarom wordt betrokkene aangemerkt als een “onderdaan van een derde land” zoals bedoeld in artikel 2 lid 6 SGC.
(…)
Ik, verbalisant, heb contact gezocht met de broer in Stavanger op het volgende nummer: (…). Ik kreeg een man aan de lijn die zich niet wenste voor te stellen. Ik heb hem gevraagd of hij iemand verwacht vandaag, 26 maart 2013, en ik hoorde hem verklaren: “Nee, ik verwacht niemand vandaag. Waarom belt u mij? En wie bent u?’Ik heb mij nogmaals voorgesteld en hem daarna nog 2 maal gevraagd of hij iemand verwacht. Hierop heeft de man mij duidelijk te kennen gegeven dat hij absoluut niemand verwacht en dat hij verder geen vragen wenste te beantwoorden. Dit gesprek is in de Engelse taal gevoerd, welke ik, verbalisant, en de man beiden goed beheersen.
Ik verbalisant, heb nader onderzoek verricht naar het reisverhaal van betrokkene. Daarbij werd door mij het volgende vastgesteld.
Ik, verbalisant, heb contact geprobeerd te zoeken met de broer in Budapest op het nummer (…). dit nummer gaat niet over en ik was niet in staat hem te bereiken.
Vervolgens heb ik, verbalisant, contact gezocht met de Hongaarse ambassade te Cairo, Egypte op het volgende nummer: (…). hierop werd ik een aantal keer doorverbonden. Uiteindelijk heb ik gesproken met meneer [persoon C]. Deze verklaarde mij, verbalisant, het volgende: “Betrokkene heeft bij het aanvragen van het visum verteld dat hij naar een broer in Budapest zou gaan. Hier heeft hij een uitnodigingsbrief van overhandigd bij de aanvraag. Er is niet gesproken over een broer in Noorwegen. Daarnaast was 1 van de voorwaarden om een visum te krijgen dat hij rechtstreeks naar Hongarije zou vliegen wat hij nu niet gedaan heeft. Het is raar dat de broer in Budapest niet te bereiken is en dat de broer in Noorwegen alles ontkent. Op basis van dit verhaal wil ik graag dat u, wanneer deze persoon weigert, het visum nietig verklaart. Meneer [persoon C] heeft mij nog een telefoonnummer gegeven van zijn mobiele telefoon: (…).
Uiteindelijk heb ik, verbalisant, toch contact kunnen zoeken met de broer in Budapest op het volgende nummer: (…). Ik hoorde hem het volgende verklaren: “Mijn broer en mijn ouders staan nu in Nederland. Ik weet niet waarom. Maar ze gaan voor 30 dagen bij mij in huis verblijven. We gaan ook nog op bezoek bij mijn broer in Noorwegen, maar ik weet niet precies wanneer dat is. Ook heb ik geen telefoonnummer van mijn broer in Noorwegen Ik wil wel garant voor ze staan als dat nodig is”.
Ik, verbalisant, heb betrokkene geconfronteerd met mijn bevindingen. Ik hoorde hem het volgende verklaren: ‘Ik snap niet waarom de ambassade u vraagt het visum nietig te verklaren. OK, misschien had ik ook moeten vertellen dat we ook naar mijn broer in Noorwegen zouden gaan. Maar ik dacht dat het niet hoefde Verder wil ik alleen maar spreken met mijn broer, ik ga niet terug naar Egypte. Ook snap ik niet waarom mijn broer uit Stavanger zegt dat hij mij niet verwacht, ik denk dat hij verward was omdat hij nog maar net wakker is.”
(…)”.
Op donderdag 28 maart 2013, heeft voornoemde medewerker van de Koninklijke Marechaussee het verzoek gekregen een vervolgonderzoek in te stellen naar aanleiding van weigering tot toelating van verzoekers op dinsdag 26 maart 2013. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de medewerker op donderdag 28 maart 2013 een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgesteld. In dat proces-verbaal is – voor zover van
belang – onder meer het volgende opgenomen:
Ik, verbalisant, heb vandaag, 28 rnaart 2013, omstreeks 0745 uur, opnieuw contact gehad met [persoon C] van de Hongaarse ambassade in Cairo, Egypte Ik heb hem gebeld op het volgende nummer: [telefoonnummer] en ben vervolgens doorverbonden.
Ik heb hem gevraagd waarom er door de Hongaarse ambassade besloten is, om de betrokkenen een Schengenvisum te verstrekken, terwijl de betrokkenen enkel mochten inreizen in Hongarije. Hierop verklaarde [persoon C] mij, verbalisant, het volgende:
“De betrokkenen waren op het moment dat het visum afgegeven werd niet in het bezit van een ticket. Normaal gesproken is dat een verplichting, teneinde een visum te krijgen, maar in dit geval is besloten om hen een visum te verstrekken zonder ticket. Bij wijze van uitzondering, omdat de Gazastrook op het moment van de aanvraag van het visum erg rumoerig was en er dus niet duidelijk was, wanneer ze precies konden vertrekken. Dit is niet de procedure die normaal gevolgd wordt. Aangezien de betrokkenen in het bezit waren van een officiële uitnodigingsbrief van Hongarije en er bovendien verder geen indicaties waren dat de betrokkenen naar een ander Schengenland zouden reizen, was er voor ons geen reden om hen geen visum te verstrekken; ondanks dat zij nog niet in het bezit waren van een ticket. De voorwaarde om hen een visum te verstrekken was dat zij rechtstreeks zouden reizen naar Hongarije. Zoals eerder vermeld was er geen indicatie dat ze naar een ander Schengenland dan Hongarije zouden reizen en zagen wij ook niet in waarom ze dus niet rechtstreeks naar Hongarije zouden vliegen. De betrokkenen hebben met geen woord gerept over een ander bezoek in een der Schengenlanden. Wij hebben hen enkel een visum verstrekt op basis van het bezoek aan Hongarije, niet aan Noorwegen wat zij ook verklaarden te willen gaan doen. Normaal gesproken wordt degene, die het visum aanvraagt, verteld dat zij direct naar Hongarije dienen te vliegen, ja. Maar omdat ik niet persoonlijk deze casus behandeld heb kan ik niet met honderd procent zekerheid zeggen dat het ook gebeurd is. Maar ja, het is wel de procedure dat het gemeld wordt aan degene die het visum aanvraagt.”
Ik, verbalisant, heb [persoon C] ook gevraagd waarom er een Schengenvisum verstrekt is terwijl er meerdere landen in het Schengengebied zijn die Palestina niet als land erkennen, waaronder Nederland, wat dus betekent dat zij een territoriaal beperkt visum voor Hongarije hadden moeten afgeven. Hierop verklaarde [persoon C] mij, verbalisant, het volgende:
“Klopt, dat is onze fout. Wij hadden hen geen visum mogen verstrekken, wat geldig was voor alle Schengenlanden.”
Tot slot kwam ik, verbalisant, erachter dat er abusievelijk niet vermeld was in het proces-verbaal van 26 maart 2013, dat ik aan het einde van het tweedelijnsonderzoek nogmaals contact heb gehad met de Hongaarse ambassade te Cairo, Egypte. Ik heb gesproken met [persoon C] op het nummer: (…). Ik heb hem nogmaals gevraagd of hij bij zijn besluit blijft om de visa nietig te verklaren waarop ik, verbalisant, hem hoorde verklaren:
“Ja, op basis van alle bevinden van uw onderzoek blijf ik bij mijn besluit om de visa nietig te verklaren.”
(…)”.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, ook in andere gevallen uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.
4. Nu verweerder voornemens is verzoekers vandaag om 21.00 uur uit te zetten naar Cairo, is sprake van een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening.
5. Het belang van verzoekers bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerders. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
6. Verzoekers hebben aangevoerd dat eerder contact had moeten worden opgenomen met de piketcentrale, omdat dan de misverstanden waarop de bestreden besluiten zouden berusten hadden kunnen worden voorkomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers hieraan geen gevolgen verbinden en ziet daartoe overigens zelf evenmin aanleiding. Verzoekers en verweerder hebben gereageerd op elkaars standpunten en de voorzieningenrechter heeft van deze standpunten kennisgenomen.
7. Ingevolge artikel 34, eerste lid van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) wordt een visum nietig verklaard indien blijkt dat op het moment van afgifte niet aan de afgiftevoorwaarden voldaan was, met name indien er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat het visum op onrechtmatige wijze is verkregen. Een visum wordt in beginsel nietig verklaard door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven. Een visum kan door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat nietig worden verklaard; in dat geval worden de autoriteiten van de lidstaat die het visum heeft afgegeven van de nietigverklaring in kennis gesteld.
Voor zover van belang luidt artikel 32, eerste lid, van de Visumcode als volgt:
“Onverminderd artikel 25, lid 1, wordt een visum geweigerd:
a) indien de aanvrager:
(...)
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(...)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.”
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) gelden – voor zover van belang – voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a) in het bezit van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
(..)
c) het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het
voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen
rechtmatig te verwerven;
(…).
In artikel 5, tweede lid, van de Schengengrenscode is bepaald dat in Bijlage I een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken staat die de grenswachter van betrokkene kan verlangen om na te gaan of aan de in het eerste lid van artikel 5 Schengengrenscode vermelde voorwaarden is voldaan.
8. Verweerder heeft - kort samengevat - het visum nietig verklaard, omdat is gebleken dat verzoekers op het moment van afgifte van het visum, niet aan de voorwaarden voor afgifte hebben voldaan, namelijk verzoekers hebben het voorgenomen reisdoel niet aannemelijk kunnen maken. Nu verzoekers (onder meer) niet in het bezit zijn van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning is hen de toegang tot Nederland geweigerd.
9. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat niet van de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen van 26 maart 2013 mag worden uitgegaan. Verzoekers hebben weliswaar aangevoerd dat verzoeker 1 slechts een beetje Engels spreekt en dat ook de communicatie met zijn broers in Noorwegen en Hongarije in het Engels verliep. Maar in het proces-verbaal staat vermeld dat het gesprek met verzoeker 1 is gevoerd in de Engelse taal en dat zowel de verbalisant, als verzoeker 1, die taal goed beheersen, terwijl verzoekers bovendien niet concreet hebben aangeven welke passages in het proces-verbaal niet juist zouden zijn. Daarnaast is het proces-verbaal van bevindingen van 26 maart 2013 niet enkel een weergave van de verklaring van verzoeker 1 en zijn broers, maar ook van de verklaring van de medewerker van de ambassade in Cairo.
10. Gelet op de inhoud van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van 26 maart 2013 en 28 maart 2013 zoals weergeven onder rechtsoverweging 1, heeft verweerder zich – naar voorlopig oordeel – op het standpunt kunnen stellen dat twijfel is gerezen over de juistheid van het door verzoekers opgegeven verblijfsdoel en dat niet wordt voldaan aan de in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Schengengrenscode genoemde toegangsvoorwaarde dat het doel en de omstandigheden van het verblijf gestaafd moeten kunnen worden. Meer in het bijzonder is hiertoe het volgende van belang. Uit evenbedoelde processen-verbaal volgt dat verzoekers bij hun visumaanvraag niet hebben verklaard dat zij ook naar Noorwegen wilden reizen om aldaar hun andere zoon/broer te bezoeken. Verder heeft de zoon / broer van verzoekers in Hongarije verklaard dat verzoekers eerst naar hem in Hongarije zouden reizen en dat hij en verzoekers samen zijn broer in Noorwegen zouden gaan bezoeken, hetgeen niet overeenstemt met de gang van zaken zoals die heeft plaatsgevonden. Verzoekers waren immers eerst van plan via Nederland naar Noorwegen te reizen om vervolgens pas door te reizen naar Hongarije. Voorts beschikken verzoekers niet over een geldig document voor grensoverschrijding (zie paragraaf A/4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire). Zij beschikken namelijk over een door de autoriteiten van Palestina afgegeven paspoort, terwijl Palestina geen door Nederland erkende staat is. Ten slotte is nog van belang dat de Hongaarse autoriteiten van de nietigverklaring in kennis zijn gesteld en zij hiermee hebben ingestemd. Bij deze stand van zaken komt dan ook geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid of door de Hongaarse autoriteiten bij de aanvraag of afgifte van de visa aan verzoekers al dan niet de voorwaarde is gecommuniceerd dat zij rechtstreeks naar Hongarije dienden te reizen.
11. Naar voorlopig oordeel is de nietigverklaring van de visa van verzoekers rechtmatig. Nu verzoekers niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding en evenmin in het bezit zijn van een visum of een geldige verblijfsvergunning heeft verweerder hen de toegang tot Nederland kunnen weigeren.
12. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afwijzen.
13. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. A. Venekamp als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Kosman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
?
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.