ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/09/437751 / KG ZA 13-202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave inboedel na vernietiging pandrecht door echtgenote

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, de teruggave van inboedel die door gedaagde, [A] Winkel B.V., is meegenomen na het verkrijgen van verlof van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter had op 11 februari 2013 toestemming verleend aan [A] Winkel om de aan eiser verpande zaken in vuistpand te nemen, op basis van de stelling dat eiser zijn verplichtingen uit een geldleningsovereenkomst niet was nagekomen. Eiser betwist echter dat hij tekortgeschoten is, en stelt dat de rechtshandelingen die aan de basis liggen van het pandrecht door zijn echtgenote zijn vernietigd op grond van artikel 1:88 BW, waardoor de inboedel niet onder het pandrecht valt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de echtgenote van eiser terecht de rechtshandelingen heeft vernietigd, omdat eiser zonder haar toestemming handelde. Dit betekent dat de inboedel buiten het verleende pandrecht valt en dat [A] Winkel ten onrechte de inboedel heeft meegenomen. De voorzieningenrechter gebiedt [A] Winkel om de inboedel binnen 24 uur terug te geven aan eiser en legt een dwangsom op voor het geval zij hier niet aan voldoet. Tevens wordt [A] Winkel veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van toestemming van de echtgenoot bij het aangaan van verplichtingen die de echtelijke woning en inboedel belasten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/437751 / KG ZA 13-202
Vonnis in kort geding van 15 maart 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiser,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] WINKEL B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Valkenswaard,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. Oskamp te Amsterdam.
Partijen zullen partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiser]' en '[A] Winkel'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 8 maart 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Met het oog op de oplossing van de financiële problemen van Drukkerij Grafia B.V. (hierna 'Grafia'), waarvan [eiser] middels zijn persoonlijke houdstervennootschap [eiser] Holding B.V. bestuurder en enig aandeelhouder is, hebben [eiser] en genoemde, aan hem gelieerde, vennootschappen op 12 oktober 2012 - als geldnemers - een drietal overeenkomsten van geldlening gesloten. Bij de besprekingen/onderhandelingen die tot die overeenkomsten hebben geleid, werden de geldgevers ([A] Winkel en CVG B.V.) vertegenwoordigd door mr. F.J.M. van Boekhold (hierna 'Van Boekhold').
1.2. Één van die overeenkomsten is gesloten tussen partijen. Deze overeenkomst (hierna 'de Overeenkomst') houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"1. Geldlening
1.1 Geldgever zal binnen 4 weken na de datum van deze Overeenkomst van Geldlening een bedrag van EUR 102.000,-- (zegge: een honderd en twee duizend euro), aan Geldnemer verstrekken. Het bedrag van de Geldlening wordt door Geldgever aan Geldnemer ter beschikking gesteld onmiddellijk na ondertekening van deze overeenkomst en het verstrekken van de in deze Overeenkomst van Geldlening vermelde zekerheden doordat Geldgever deze gelden voor en namens Geldnemer aan [eiser] Holding B.V. zal gaan betalen.
1.2 Looptijd
De Geldlening is aangegaan voor een periode aanvangende op de datum van deze Overeenkomst van Geldlening en aflopende uiterlijk 30 11 2015 op welke datum het pro resto openstaande bedrag van de Geldlening in zijn geheel, tezamen met alle verschuldigde en onbetaald gebleven rente en alle andere bedragen die Geldnemer uit hoofde van of in verband met deze Overeenkomst van Geldlening aan Geldgever verschuldigd is of zal worden, uiterlijk dienen te zijn voldaan.
2. Rente / afsluitprovisie/ Behandelkosten
Geldnemer is over de hoofdsom van de lening een afsluitprovisie van Euro 1.000,-- alsmede aan behandelkosten een bedrag ad Euro 1.000,-- verschuldigd en over het bedrag van de Geldlening, zoals dat van tijd tot tijd gedurende de looptijd van deze Overeenkomst van Geldlening zal uitstaan, een rente verschuldigd gelijk aan 5% (vijf procent) op jaarbasis. De aldus verschuldigde rente zal per jaar achteraf voor het eerst op 30 november 2013 door Geldnemer aan Geldgever worden voldaan.
3. Aflossing
3.1 Aflossing van het bedrag van de Geldlening geschiedt in uiterlijk 30 november 2015 of zoveel eerder als het pand staande en gelegen [adres 1] te [woonplaats] is verkocht. Alsdan is geen boete rente zoals vermeld in artikel 3.2 verschuldigd.
(…)
4. Directe opeisbaarheid
4.1 Onverminderd de overige rechten van Geldgever onder deze Overeenkomst van Geldlening heeft Geldgever het recht, zonder nadere ingebrekestelling terstond of tegen een nader door Geldgever te bepalen tijdstip, de Geldlening vervroegd geheel of gedeeltelijk van Geldnemer op te eisen en betaling te verlangen van de door Geldnemer al dan niet opeisbaar aan Geldgever verschuldigde hoofdsom vermeerderd met rente, indien zich één van de navolgende omstandigheden voordoet of dreigt voor te doen:
(A) Indien Geldnemer één of meer van haar (maand) rente en of aflossingverplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst van Geldlening en/of één of meer van de hierin genoemde zekerheidsdocumenten niet tijdig of niet volledig nakomt ten aanzien van één of meer van haar verplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst van Geldlening in verzuim is dan wel de Overeenkomst van Geldlening/één van de hiervoor genoemde documenten wordt ontbonden;
(…)
4.2 Geldnemer verbindt zich Geldgever onverwijld te (doen) verwittigen van het voorvallen van één of meer van de omstandigheden in het vorige lid genoemd op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete van Euro 5.000,-- (zegge: vijf duizend euro) per overtreding door geldnemer aan geldgever.
5. Zekerheid
Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van Geldnemer ingevolge deze Overeenkomst van Geldlening en daarmee verband houdende zekerheidsdocumenten zal Geldnemer aan geldgever de navolgende zekerheden verstrekken:
Een tweede hypothecaire inschrijving op de onroerende zaak staande en gelegen [adres 2] (voorzieningenrechter: bedoeld wordt kennelijk nummer [huisnummer behorend bij adres 1]) te [woonplaats] welke onroerende zaak niet verder is voor belast dan met een schuld van maximaal 675.000 ten behoeve van de eerste hypotheekhouder
een pandrecht eerste in rang op vorderingen;
Een pandrecht eerst in rang op de zaken;"
1.3. Ter uitvoering van de Overeenkomst, hebben partijen op 12 oktober 2012 een akte van verpanding ondertekend, waarbij [eiser] "alle roerende zaken inclusief rollend materieel, inboedel en Voorraden, van welke soort, aard en beschrijving ook (waaronder doch niet beperkt tot de administratie en de inventaris van Pandgever), thans in eigendom toebehorende aan of van tot tijd verkregen door Pandgever" heeft verpand aan [A] Winkel tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen [A] Winkel uit hoofde van en/of in verband met de Overeenkomst en/of uit andere hoofde al dan niet opeisbaar heeft te vorderen van [eiser].
1.4. De Overeenkomst en de akte van verpanding zijn op 16 oktober 2012 geregistreerd bij de Belastingdienst te Leeuwarden
1.5. Op 19 oktober 2012 heeft [eiser] onder meer aan Van Boekhold bericht dat zijn echtgenote niet instemt met een tweede hypothecaire inschrijving op de echtelijke woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (hierna 'de woning').
1.6. Bij brief van 31 oktober 2012 hebben [eiser] en de aan hem gelieerde vennootschappen de onder 1.1 bedoelde overeenkomsten van geldlening - voor zover nodig - buitengerechtelijk ontbonden.
1.7. [A] Winkel heeft op 6 november 2012 aan [eiser] medegedeeld de aan [eiser] verstrekte lening onmiddellijk op te zeggen, waarbij [eiser] werd gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 21.100,-- te vermeerderen met rente en kosten.
1.8. Bij vonnis van deze rechtbank van 20 november 2012 is Grafia in staat van faillissement verklaard.
1.9. Bij (aangetekende) brief van 14 januari 2013 heeft de echtgenote van [eiser] - [B] - aan [A] Winkel bericht dat zij de overeenkomst tussen partijen betreffende de vestigiging van een recht van tweede hypotheek op de woning, zoals opgenomen in de Overeenkomst, vernietigt op de voet van het bepaalde in artikel 1:88 BW.
1.10. Uit hoofde van de onder 1.1 bedoelde drie overeenkomsten van geldlening zijn geen geld(en) verstrekt aan de betreffende geldnemers, noch - ter zake van de Overeenkomst - aan [eiser] Holding B.V.
1.11. Bij - op 8 februari 2013 ter griffie binnengekomen - verzoekschrift heeft [A] Winkel aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om haar, op de voet van het bepaalde in artikel 496 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ('Rv') juncto artikel 3:237 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ('BW'), verlof te verlenen voor het in vuistpand nemen van de aan [eiser] toebehorende - aan [A] Winkel verpande - zaken, waaronder rollend materieel, inboedel en voorraden van [eiser]. Daartoe voerde [A] Winkel aan dat [eiser] zijn verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst niet was nagekomen door ondanks sommatie ten gunste van haar geen recht van tweede hypotheek te vestigen op de woning en de (mede) in verband daarmee bij brief van 6 januari 2013 in rekening gebrachte kosten, provisie, boete en rentederving van in totaal € 20.961,72 (+ pm) niet te voldoen.
1.12. Dat verzoek is op 11 februari 2013 toegewezen, met bepaling van de termijn ex artikel 491 lid 1 Rv, juncto artikel 439 lid 1 Rv op nul dagen.
1.13. Krachtens dat verlof heeft [A] Winkel op 19 februari 2013 vrijwel de gehele inboedel van de woning laten weghalen. De betreffende zaken zijn thans opgeslagen bij een verhuisbedrijf.
1.14. Bij brief van 20 februari 2013 heeft de echtgenote van [eiser] - voor zover nodig - de verpanding van de inboedel aan [A] Winkel, zoals vastgelegd in de akte van verpanding van 12 oktober 2012, vernietigd.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
I. [A] Winkel - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te gebieden de op 19 februari 2013 in haar macht genomen inboedel terug in de macht van [eiser] te brengen;
II. [A] Winkel - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te verbieden om verdere maatregelen te nemen ter uitwinning van haar (vermeende) pandrechten op de aan [eiser] toebehorende of te verkrijgen zaken, zolang in rechte niet is vastgesteld dat zij enige vordering heeft op [eiser] tot zekerheid waarvan de pandrechten (kunnen) strekken en ter zake waarvan [eiser] in verzuim is;
III. [A] Winkel te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2. Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
De belangrijkste van de onder 1.1 bedoelde drie overeenkomsten van geldlening betreft die waarbij [A] Winkel aan Grafia een bedrag van € 150.000,-- leent, onder de opschortende voorwaarde dat "zwart op wit een finale afkoopregeling met de Fiscus wordt getroffen waardoor deze ook het door (de fiscus) gelegde bodem beslag op de complete bedrijfsuitrusting van Geldnemer opheft". Die voorwaarde is niet in vervulling gegaan, omdat de Belastingdienst niet meewerkt aan een regeling. Daarmee is de overeenkomst tussen Grafia en [A] Winkel nooit van kracht geworden en kunnen daaraan ook geen rechten worden ontleend. De twee andere geldleningen zijn slechts 'dienend' aan de overeenkomst tussen Grafia en [A] Winkel, in die zin dat deze in feite enkel de financiering voor de door Van Boekhold bedongen succesfee ad € 100.000,-- betreffen. Op grond van een en ander verzetten de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat [eiser] jegens [A] Winkel is gebonden aan de Overeenkomst.
Verder is afgifte van verpande zaken/goederen slechts aan de orde in geval van - verwacht - tekortschieten van de pandgever jegens de pandhouder. Dat is hier niet het geval. Daarvoor is allereerst van belang dat [A] Winkel het geleende bedrag ad
€ 102.000,-- nog niet ter beschikking heeft gesteld. Bovendien ontstaan de verplichtingen van [eiser] uit hoofde van de Overeenkomst pas na verloop van - thans nog niet verstreken - tijd, met uitzondering van de zekerheidstellingen waartoe [eiser] zich jegens [A] Winkel heeft verplicht. Aan deze verplichtingen, voor zover gehandhaafd, heeft [eiser] voldaan, behoudens voor wat betreft de tweede hypothecaire inschrijving op de woning. Die verplichting is echter vervallen als gevolg van de vernietiging door de vrouw van [eiser] van hetgeen partijen dienaangaande zijn overeengekomen, zodat [eiser] in dat verband ook niet kan zijn tekortgeschoten. Op grond daarvan is [eiser] ook niet gehouden om het door [A] Winkel, in haar brief van 6 januari 2013, in rekening gebrachte bedrag ad
€ 20.961,72 te voldoen. De vrouw van [eiser] heeft bovendien de, aan de Overeenkomst accessoire, akte van verpanding vernietigd.
Daarnaast staat de buitengerechtelijke ontbinding door [eiser] van de Overeenkomst op 31 oktober 2012 er aan in de weg dat [A] Winkel de inboedel van de woning onder haar macht brengt middels het verleende pandrecht.
Het onder 1.11 vermelde verzoek van [A] Winkel, dat overigens buitengewoon onvolledig en misleidend is, is derhalve ten onrechte toegewezen en de inboedel had krachtens het op 11 februari 2013 verleende verlof niet in vuistpand mogen worden genomen. De meegenomen inboedel - als gevolg waarvan [eiser] en zijn gezin (vrouw en twee minderjarige kinderen) thans in een vrijwel lege woning verblijven - moet dan ook zo snel mogelijk worden teruggegeven aan [eiser]. Voorts moet worden voorkomen dat [A] Winkel in de toekomst gebruik maakt van de door [eiser] aan haar verleende pandrechten zolang niet is komen vast te staan dat [eiser] in verzuim is ter zake van enige verplichting uit hoofde van de Overeenkomst.
2.3. [A] Winkel heeft de vorderingen van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal haar verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag of [A] Winkel op goede gronden gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid ex artikel 3:237 lid 3 BW, door aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank - op de voet van het bepaalde in artikel 496 lid 2 Rv - toestemming te vragen voor het in vuistpand nemen van de door [eiser] aan haar verpande zaken en aan de hand van het vervolgens verkregen verlof de inboedel van de woning weg te halen. Bij de beantwoording van die vraag staat voorop dat die bevoegdheid [A] Winkel slechts toekomt c.q. kan komen indien [eiser] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst, dan wel [A] Winkel goede grond heeft te vrezen dat [eiser] in die verplichtingen zal tekortschieten.
3.2. Aan haar verzoek ex artikel 496 lid 2 Rv legt [A] Winkel ten grondslag dat [eiser] is tekortgeschoten in zijn verplichting om ten behoeve van haar een recht van tweede hypotheek te vestigen op de woning en dat [eiser] heeft nagelaten haar vordering ad
€ 20.961,72 (+ pm), zoals vermeld in de brief van 6 januari 2013, te voldoen. Blijkens die brief en de stellingen van [A] Winkel in de onderhavige procedure vloeit die vordering voort uit voormelde wanprestatie, behoudens voor wat betreft de gevorderde bedragen ter zake van "Afsluitprovisie" en "Behandelkosten" van telkens € 1.000,--.
3.3. Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van de onder 3.1 vermelde vraag over te gaan, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Op grond van het bepaalde in artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Indien die verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Geconcludeerd moet worden dat [A] Winkel aan bedoelde verplichting niet heeft voldaan. Het verzoekschrift is te summier. Nagelaten is daarin op te nemen hetgeen zich tussen partijen heeft afgespeeld voordat het verzoekschrift werd ingediend. Dit lag wel op de weg van [A] Winkel. In ieder geval had zij melding moeten maken van de onder 1.6 en 1.7 vermelde ontbindingen van de Overeenkomst en van de onder 1.9 opgenomen vernietiging van de verplichting tot het vestigen van een tweede hypotheek op de woning door de vrouw van [eiser]. Gelet hierop en nu 'ex parte' (zonder het horen van gerekestreerde) wordt beslist op een dergelijk verzoek, zou dat verzuim kunnen worden aangemerkt als misleiding door onvoldoende toelichting, hetgeen - naar analogie van de (vergelijkbare) regeling betreffende beslagrekesten - reeds voldoende aanleiding zou kunnen zijn voor toewijzing van de onder 2.1 sub I vermelde vordering van [eiser] (zie de landelijke Beslagsyllabus § A onder 2). Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, zal - mede op grond van proces-economische redenen - die consequentie echter niet aan het gebrek in het verzoekschrift worden verbonden.
3.4. Vaststaat dat de echtgenote van [eiser] zowel de door [eiser] aangegane verplichting om ten behoeve van [A] Winkel een recht van tweede hypotheek te verstrekken op de woning als de verpanding van de inboedel van de woning aan [A] Winkel heeft vernietigd op de voet van het bepaalde in artikel 1:89 BW juncto artikel 1:88 BW. Op grond van het bepaalde in artikel 88 lid 1 aanhef en onder a BW behoeft [eiser] toestemming van zijn echtgenote voor die rechtshandelingen. Deze betreffen immers een bezwaring van de echtelijke woning en de daartoe behorende inboedel. [A] Winkel kan niet worden gevolgd in haar stelling dat het toestemmingsvereiste hier niet opgaat omdat [eiser] de rechtshandelingen verrichtte in de normale uitoefening van zijn bedrijf. Die - in artikel 1:88 lid 5 BW neergelegde - uitzondering ziet namelijk niet op rechtshandelingen zoals hier aan de orde. Voorts is niet in geschil dat de - vereiste - toestemming van de echtgenote van [eiser] met betrekking tot voormelde rechtshandelingen ontbreekt. Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de echtgenote van [eiser] de bestreden rechtshandelingen op goede gronden heeft vernietigd. Te meer nu gesteld noch gebleken is dat [A] Winkel voor wat betreft die rechtshandelingen te goeder trouw was in de zin van artikel 1:89 lid 2 BW.
3.5. Het vorenstaande betekent dat de door de vrouw van [eiser] vernietigde rechtshandelingen met terugwerkende kracht nietig zijn en dus als nooit verricht moeten worden beschouwd. Die nietigheid treft - anders dan [A] Winkel kennelijk veronderstelt - ook de rechtsverhouding tussen partijen, zij het uitsluitend voor wat betreft de door de vrouw vernietigde rechtshandelingen. Voor het overige blijven - voor zover de onder 1.6 en 1.7 vermelde ontbindingen geen effect sorteren, hetgeen hier verder buiten beschouwing kan blijven - de Overeenkomst en de akte van verpanding tussen partijen van kracht.
3.6. Een en ander betekent dat van (dreigende) wanprestatie van de zijde van [eiser] ter zake van de in de Overeenkomst opgenomen verplichting om een recht van tweede hypotheek te verstrekken op de woning ten gunste van [A] Winkel geen sprake kan zijn. Hetzelfde geldt voor de "Afsluitprovisie" en de "Behandelkosten", waarop [A] Winkel in haar brief van 6 januari 2013 aanspraak maakt. Op grond van het bepaalde onder 1.2 in de Overeenkomst zijn de in dat verband verschuldigde - meegefinancierde - bedragen immers pas opeisbaar op 30 november 2015. Voor zover [A] Winkel de in rekening gebrachte boete van € 5.000,-- baseert op artikel 4.2 van de Overeenkomst, kan ook niet worden aangenomen dat [eiser] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen. Op 19 oktober 2012 heeft [eiser] immers al medegedeeld dat zijn echtgenote niet instemt met een tweede hypothecaire inschrijving op de woning, hetgeen als onverwijld in de zin van dat artikel moet worden aangemerkt.
3.7. Het bovenstaande brengt verder mee dat de inboedel van de woning buiten het door [eiser] aan [A] Winkel verleende pandrecht valt en derhalve niet kan dienen als (meerdere) zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [eiser] uit hoofde van de Overeenkomst.
3.8. De slotsom is dat [A] Winkel op 19 februari 2013 ten onrechte de inboedel van de woning heeft weggenomen, althans laten weghalen krachtens het op 11 februari 2013 verleende verlof van de voorzieningenrechter. Die inboedel moet dan ook - zo spoedig mogelijk - terug naar [eiser]. Daarmee is de onder 2.1 sub I vermelde vordering van [eiser] toewijsbaar op de hierna in het dictum aangegeven wijze.
3.9. Ervan uitgaande dat de Overeenkomst en de akte van verpanding nog steeds van kracht zijn tussen partijen voor zover de daarin opgenomen rechtshandelingen niet zijn vernietigd door de vrouw van [eiser], strekt de onder 2.1 sub II vermelde vordering van [eiser] te ver. Mede waar de standpunten van zowel [eiser] als [A] Winkel niet eenduidig zijn voor wat betreft (het gevolg van) de door hen ingeroepen ontbinding van de Overeenkomst, kan in het beperkte bestek van dit kort geding niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat één van die ontbindingen - en zo ja, welke - tot het beoogde effect heeft geleid.
3.10. Op dit moment valt niet te voorzien of [eiser] op enig moment (alsnog) zal tekortschieten in zijn - nog steeds van kracht zijnde - verplichtingen jegens [A] Winkel uit hoofde van de Overeenkomst. Niet valt in te zien waarom [A] Winkel geen gebruik zou mogen maken van haar in artikel 3:237 lid 3 BW neergelegde bevoegdheid indien [eiser] tekortschiet in zijn verplichtingen, dan wel [A] Winkel goede grond heeft te vrezen dat [eiser] daarin zal tekortschieten. De omstandigheid dat die bevoegdheid ook kan worden uitgeoefend bij een dreigende tekortkoming staat er bovendien aan in de weg dat [A] Winkel wordt verboden gebruik te maken van het aan haar verleende pandrecht zolang niet in rechte is vastgesteld dat zij enige vordering heeft op [eiser] tot zekerheid waarvan het pandrecht is verleend. In de gegeven omstandigheden is wel aanleiding om [A] Winkel te verbieden gebruik te maken van het pandrecht ter zake van de vordering(en) zoals vermeld in het onder 1.11 vermelde verzoekschrift.
3.11. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de toe te wijzen vorderingen, op de hieronder in het dictum vermelde wijze, acht de voorzieningenrechter aangewezen. Bepaald zal worden dat de dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.12. [A] Winkel zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals in het dictum aangegeven.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- gebiedt [A] Winkel om de door haar op 19 februari 2013 in haar macht genomen zaken binnen vierentwintig uur na de betekening van dit vonnis terug in de macht van [eiser] te brengen, door deze onbeschadigd en op een ordentelijke wijze terug te plaatsen in de woning;
- verbiedt [A] Winkel maatregelen te nemen ter uitwinning van de door [eiser] aan haar verleende pandrechten ter zake van de vordering(en) zoals vermeld in het onder 1.11 vermelde verzoekschrift;
- bepaalt dat [A] Winkel aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 1.000,-- voor iedere dag dat zij in gebreke is met betrekking tot voormeld ge- en verbod, met een maximum van € 150.000,-- en onder de bepaling dat de dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.11 vermeld;
- veroordeelt [A] Winkel in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.177,71, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 274,-- aan griffierecht en € 87,71 aan dagvaardingskosten, de explootkosten in het voorkomende geval te vermeerderen met BTW en de totale proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
- veroordeelt [A] Winkel tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- aan salaris en met de explootkosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2013 door mr. G.H.I.J. Hage, die het vonnis ook heeft ondertekend.
jvl