Vonnis in gevoegde zaken van 27 februari 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/375049 / HA ZA 10-3236 van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN HOLDING A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/375055 / HA ZA 10-3237 van
[B],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN HOLDING A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/395019 / HA ZA 11-1580 van
[C],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN INSAAT, TARIM VE SANAYII ISLETMELERI TICARET A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/395025 / HA ZA 11-1581 van
[D]
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN INSAAT, TARIM VE SANAYII ISLETMELERI TICARET A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/395028 / HA ZA 11-1582 van
[E]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN HOLDING A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/399034 / HA ZA 11-2105 van
[F],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN INSAAT, TARIM VE SANAYII ISLETMELERI TICARET A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/41104 / HA ZA 11-2271 van
[G],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN INSAAT, TARIM VE SANAYII ISLETMELERI TICARET A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/412804 / HA ZA 12-186 van
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN HOLDING A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
eiseres in oppositie,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
[C],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
gedaagde in oppositie,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/420580 / HA ZA 12-679 van
[I],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
eiser,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
de vennootschap naar vreemd recht
KOMBASSAN INSAAT, TARIM VE SANAYII ISLETMELERI TICARET A.S.,
gevestigd te Konya, Turkije,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.J. Boumans te Amsterdam,
Eisers zullen hierna [A], [B], [C], [D], [E], [F], [G], [C] respectievelijk [I] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna Kombassan Holding en Kombassan Insaat genoemd worden.
1. De procedure in de zaak 10-3236
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 1 juni 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot voeging, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident,
- het tussenvonnis in het incident van 2 februari 2011,
- de conclusie van repliek in het incident, met producties,
- de conclusie van dupliek in het incident,
- het vonnis in het incident van 30 maart 2011, waarbij de zaak is gevoegd met de zaak
10-3237,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 25 mei 2011, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012,
- de akte overlegging producties van de zijde van [A],
- de akte uitlaten, met producties, van de zijde van Kombassan Holding,
- het tussenvonnis van 19 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak 10-3237
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 1 juni 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot voeging op grond van artikel 220 Rv, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident,
- het tussenvonnis in het incident van 2 februari 2011,
- de conclusie van repliek in het incident, met producties,
- de conclusie van dupliek in het incident,
- het vonnis in het incident van 30 maart 2011, waarbij de zaak is gevoegd met de zaak
10-3236,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 25 mei 2011, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012,
- de akte overlegging producties van de zijde van [B] (zonder producties),
- de akte uitlaten, met producties, van de zijde van Kombassan Holding,
- het tussenvonnis van 19 september 2012.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De procedure in de zaak 11-1580
3.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 31 maart 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot verwijzing op grond van artikel 220 Rv, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing,
- het vonnis in het incident van 29 december 2010 van de rechtbank Haarlem, waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank en waarbij is vastgesteld dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak 10-3237,
- het oproepingsexploot van 17 mei 2011 van de zijde van Kombassan Insaat,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 22 juni 2011, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012,
- de akte overlegging producties van de zijde van [C] (zonder producties),
- de akte uitlaten, met producties, van de zijde van Kombassan Insaat,
- het tussenvonnis van 19 september 2012.
3.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
4. De procedure in de zaak 11-1581
4.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 1 juni 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot verwijzing, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing,
- het vonnis in het incident van 26 januari 2011 van de rechtbank Haarlem, waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank en waarbij is vastgesteld dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak 10-3237,
- het oproepingsexploot van 17 mei 2011 van de zijde van Kombassan Insaat,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 22 juni 2011, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012,
- de akte overlegging producties van de zijde van [D] (zonder producties),
- de akte uitlaten, met producties, van de zijde van Kombassan Insaat,
- het tussenvonnis van 19 september 2012.
4.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
5. De procedure in de zaak 11-1582
5.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 12 mei 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot verwijzing, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing,
- het vonnis in het incident van 19 januari 2011 van de rechtbank Breda, waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank en waarbij is vastgesteld dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak 10-3237,
- het oproepingsexploot van 17 mei 2011 van de zijde van Kombassan Holding,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 22 juni 2011, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012,
- de akte overlegging producties van de zijde van [E] (zonder producties),
- de akte uitlaten, met producties, van de zijde van Kombassan Holding,
- het tussenvonnis van 19 september 2012.
5.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
6. De procedure in de zaak 11-2105
6.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 28 september 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot voeging, op grond van artikel 220 Rv,
- de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing,
- het vonnis in het incident van 22 juni 2011 van de rechtbank Rotterdam, waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank en waarbij is vastgesteld dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak 10-3237,
- het oproepingsexploot van 15 juli 2011 van de zijde van Kombassan Insaat,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 3 augustus 2011, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012,
- de akte overlegging producties van de zijde van [F] (zonder producties),
- de akte uitlaten, met producties, van de zijde van Kombassan Insaat,
- het tussenvonnis van 19 september 2012.
6.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
7. De procedure in de zaak 11-2271
7.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 28 september 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot voeging, op grond van artikel 220 Rv,
- de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing,
- het vonnis in het incident van 3 augustus 2011 van de rechtbank Rotterdam, waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank en waarbij is vastgesteld dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak 10-3237,
- het oproepingsexploot van 8 augustus 2011 van de zijde van Kombassan Insaat,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 7 september 2011, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012,
- de akte overlegging producties van de zijde van [G] (zonder producties),
- de akte uitlaten, met producties, van de zijde van Kombassan Insaat,
- het tussenvonnis van 19 september 2012.
7.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
8. De procedure in de zaak 12-186
8.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 30 juni 2010, met producties,
- het verstekvonnis van 3 november 2010 van de rechtbank Haarlem,
- de verzetdagvaarding d.d. 18 november 2011 tevens houdende conclusie tot voeging ex artikel 220 Rv, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging ex artikel 220 Rv,
- het vonnis in het incident van 25 januari 2012 van de rechtbank Haarlem, waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank en waarbij is vastgesteld dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak 10-3237,
- het betekeningsexploot van 31 januari 2012 van de zijde van Kombassan Holding,
- de incidentele conclusie tot voeging van de zijde van [C],
- het antwoord in het incident van de zijde van Kombassan Holding,
- het vonnis in het voegingsincident van 23 mei 2012, waarbij de zaak is gevoegd met de zaak 10-3237,
- de akte overlegging producties van de zijde van [C],
- het tussenvonnis van 19 september 2012,
- de brief van de rechtbank van 9 oktober 2012,
- de faxbrief van mr. Arslan van 11 oktober 2012,
- de fax van mr. Van Dalsum van 15 oktober 2012;
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
8.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
9. De procedure in de zaak 12-679
9.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 28 september 2010, met producties,
- de incidentele conclusie tot verwijzing,
- het antwoord in het incident,
- het vonnis in het incident van 9 mei 2012 van de rechtbank Haarlem, waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank en waarbij is vastgesteld dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak 10-3237,
- het oproepingsexploot van 25 mei 2012 van de zijde van Kombassan Holding,
- de conclusie van antwoord,
- de akte overlegging producties van de zijde van [I],
- de akte uitlaten van de zijde van Kombassan Insaat, met producties,
- het tussenvonnis van 19 september 2012,
- de brief van de rechtbank van 9 oktober 2012,
- de faxbrief van mr. Arslan van 11 oktober 2012,
- de fax van mr. Van Dalsum van 15 oktober 2012;
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
9.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
10. De feiten in alle zaken
10.1. Eisers zijn allen woonachtig in Nederland en van Turkse afkomst.
10.2. Gedaagden zijn grote ondernemingen, gevestigd in Konya, Turkije, die zich onder meer bezig houden met het bijeenbrengen van kapitaal, afkomstig van mensen van Turkse afkomst over de hele wereld om in deze vennootschappen te investeren, zo ook van geïnteresseerden van Turkse afkomst in Nederland. Dit kapitaal wordt vervolgens door gedaagden aangewend ten behoeve van een grote groep ondernemingen die onder meer opereren in de textiel- en papierindustrie en de bouw.
voorts in de zaken 10-3236, 10-3237, 11-1582 en 12-168
10.3. [A] heeft op 1 januari 1999 in een moskee te Den Haag een bedrag van DM 27.000 (€ 13.804,88) betaald aan Kombassan Holding.
10.4. [B] heeft op 1 augustus 2000 in het kantoor van Kombassan Holding te Konya, Turkije, een bedrag van DM 70.425 (€ 36.007,73) betaald aan Kombassan Holding.
10.5. [E] heeft op 31 oktober 1999 in de woning van een bestuurslid van een moskee te Rotterdam een bedrag van DM 31.050 (€ 15.875,61) betaald aan Kombassan Holding.
10.6. [C] heeft op 22 juni 1999 te Utrecht een bedrag van DM 22.950 (€ 11.769,23) betaald aan Kombassan Holding.
10.7. [A], [B], [E] en [C] hebben naar aanleiding van die betaling van Kombassan Holding certificaten met bijbehorende coupons ontvangen die in de Turkse taal zijn opgemaakt. Op de certificaten en de coupons wordt de naam van Kombassan Holding vermeld. De beëdigde vertaling van de certificaten luidt, voor zover relevant, als volgt:
“CERTIFICAAT VAN AANDEEL
KOMBASSAN HOLDING A.S.
(…)
Dit certificaat van aandeel is uitgegeven vanwege het verhogen van het ondernemingskapitaal (…)
AANDEEL AAN TOONDER
(…)
De rechten die verbonden zijn aan de coupons van dit certificaat van aandeel kan men alleen doen gelden door inlevering van de coupons (…)”
10.8. Op een aantal van de bij een certificaat behorende coupons staat volgens de beëdigde vertaling, voor zover relevant, vermeld:
“Dit is een coupon voor aandeel in de winst van een certificaat van aandeel (…)
COUPON VOOR AANDEEL IN DE WINST”
10.9. Op een aantal andere bij een certificaat behorende coupons staat volgens de beëdigde vertaling, voor zover relevant, vermeld:
“Dit is een coupon ter verkrijging van een nieuw aandeel van een certificaat van aandeel (…)
COUPON VOOR VERKRIJGING VAN EEN NIEUW AANDEEL”
10.10. [A], [B], [E] en [C] hebben geen prospectus of andere contractstukken ontvangen.
10.11. Namens [A], [B], [E] en [C] is Kombassan Holding aangeschreven (ten aanzien van [A] en [E] op 27 januari 2010, namens [B] op 8 maart 2010 en wat betreft [C] op 30 december 2008) en is Kombassan Holding verzocht om binnen vijf dagen na dagtekening van de brief het ingelegde bedrag aan elk van hen terug te betalen. De betreffende brieven zijn zowel in het Nederlands als in het Turks aan Kombassan Holding verzonden. Deze brieven vermelden, voor zover relevant:
“Tussen cliënt en uw onderneming is (…) een overeenkomst gesloten waarbij als voorwaarde is overeengekomen dat uw onderneming het ingelegde geld op eerste verzoek van cliënt zou terugbetalen.
Cliënt heeft mij verzocht uw onderneming te verzoeken het ingelegde bedrag (…) binnen 5 dagen over te maken op de derdengeldrekening van mijn kantoor. Indien u dat niet doet heeft cliënt mij de opdracht gegeven u in rechten te betrekken.”
10.12. Kombassan Holding heeft geen gehoor gegeven aan de terugbetalingsverzoeken.
voorts in de zaken 11-1580, 11-1581, 11-2105, 11-2271 en 12-679
10.13. [C] heeft op 27 juni 1998 in een moskee te Zaandam een bedrag van DM 44.000 (€ 22.496,84), en op 27 januari 2000 te Utrecht een bedrag van DM 61.986 (€ 31.692,94) betaald aan Kombassan Insaat.
10.14. [D] heeft op 13 maart 1999 in een moskee te Amsterdam een bedrag van DM 21.600 (€ 11.043,91) betaald aan Kombassan Insaat.
10.15. [F] heeft in een moskee te Rotterdam op of omstreeks 1 januari 1999 een bedrag van DM 95.850 (€ 49.007,33) en op 2 juni 2000 een bedrag van DM 9.390 (€ 4.801,03) betaald aan Kombassan Insaat.
10.16. [G] heeft op of omstreeks 13 mei 1999 in een moskee te Rotterdam een bedrag van DM 44.550 (€ 22.778,05) betaald aan Kombassan Insaat.
10.17. [I] heeft op of omstreeks 1 januari 1999 te Zaandam een bedrag van DM 43.200 (€ 22.087,81) betaald aan Kombassan Insaat.
10.18. [C], [D], [F], [G] en [I] hebben naar aanleiding van die betalingen van Kombassan Insaat certificaten met bijbehorende coupons ontvangen die in de Turkse taal zijn opgemaakt. Op de certificaten en de coupons wordt de naam van Kombassan Insaat vermeld. De beëdigde vertaling van de certificaten luidt, voor zover relevant, als volgt:
“CERTIFICAAT VAN AANDEEL
KOMBASSAN INSAAT (…)
(…)
Dit certificaat van aandeel is uitgegeven vanwege het verhogen van het ondernemingskapitaal (…)
AANDEEL AAN TOONDER
(…)
De rechten die verbonden zijn aan de coupons van dit certificaat van aandeel kan men alleen doen gelden door inlevering van de coupons (…)”
10.19. Op een aantal van de bij een certificaat behorende coupons staat volgens de beëdigde vertaling, voor zover relevant, vermeld:
“Dit is een coupon voor aandeel in de winst van een certificaat van aandeel (…)
COUPON VOOR AANDEEL IN DE WINST”
10.20. Op een aantal andere bij een certificaat behorende coupons staat volgens de beëdigde vertaling, voor zover relevant, vermeld:
“Dit is een coupon ter verkrijging van een nieuw aandeel van een certificaat van aandeel (…)
COUPON VOOR VERKRIJGING VAN EEN NIEUW AANDEEL”
10.21. [C], [D], [F] en [G] en [I] hebben geen prospectus of andere contractstukken ontvangen.
10.22. Namens [C], [D], [F], [G] en [I] is Kombassan Insaat aangeschreven (vanwege [C] en [D] op 30 december 2008, namens [F], [G] en [I] op 29 juli 2010) en is Kombassan Insaat verzocht om binnen vijf dagen na dagtekening van de brief de ingelegde bedragen aan elk van hen terug te betalen. Deze brieven zijn zowel in het Nederlands als in het Turks aan Kombassan Insaat verzonden. Deze brieven vermelden, voor zover relevant:
“Tussen cliënt en uw onderneming is (…) een overeenkomst gesloten waarbij als voorwaarde is overeengekomen dat uw onderneming het ingelegde geld op eerste verzoek van cliënt zou terugbetalen.
Cliënt heeft mij verzocht uw onderneming te verzoeken het ingelegde bedrag (…) binnen 5 dagen over te maken op de derdengeldrekening van mijn kantoor. Indien u dat niet doet heeft cliënt mij de opdracht gegeven u in rechten te betrekken.”
10.23. Kombassan Insaat heeft geen gehoor gegeven aan de terugbetalingsverzoeken.
11. Het geschil in de zaak 10-3236
11.1. [A] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 13.846,15, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 13.846,15, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 13.846,15, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 13.846,15, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
11.2. Kombassan Holding voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
12. Het geschil in de zaak 10-3237
12.1. [B] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 36.115,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2000 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 36.115,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 36.115,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2000 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 36.115,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2000 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
12.2. Kombassan Holding voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
13. Het geschil in de zaak 11-1580
13.1. [C] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 65.915,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 juni 1998 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 65.915,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 juni 1998 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 65.915,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 juni 1998 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 65.915,38, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 juni 1998 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
13.2. Kombassan Insaat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
14. Het geschil in de zaak 11-1581
14.1. [D] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 11.076,92, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 11.076,92, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 11.076,92, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 11.076,92, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
14.2. Kombassan Insaat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
15. Het geschil in de zaak 11-1582
15.1. [E] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 15.923,08, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 oktober 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 15.923,08, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 oktober 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 15.923,08, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 oktober 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding tot betaling van € 15.923,08, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 oktober 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Holding in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
15.2. Kombassan Holding voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
16. Het geschil in de zaak 11-2105
16.1. [F] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 53.808,36, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juni 2000 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 53.808,36, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juni 2000 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 53.808,36, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juni 2000 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 53.808,36, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juni 2000 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
16.2. Kombassan Insaat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
17. Het geschil in de zaak 11-2271
17.1. [G] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.778,05, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 mei 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.778,05, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 mei 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.778,05, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 mei 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.778,05, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 mei 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
17.2. Kombassan Insaat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
18. Het geschil in de zaak 12-186
18.1. Kombassan Holding vordert – samengevat – dat zij in oppositie wordt ontheven van de veroordeling zoals uitgesproken bij het vonnis van 3 november 2010, onder rolnummer 173222 / HA ZA 10-1240 tussen haar en [C] gewezen, met afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen, met veroordeling van [C] in de kosten van deze verzetprocedure, waaronder tevens begrepen die in het incident.
18.2. [C] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
19. Het geschil in de zaak 12-679
19.1. [I] vordert – samengevat –
- primair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen nietig is, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.087,81, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- subsidiair: vernietiging van de overeenkomst tussen partijen, met veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.087,81, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- meer subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.087,81, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat tot betaling van € 22.087,81, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag van de algehele voldoening,
- primair, subsidiair, meer en uiterst subsidiair: veroordeling van Kombassan Insaat in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis respectievelijk na aanschrijving.
19.2. Kombassan Insaat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
20. De beoordeling
in de zaak 12-186
20.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Kombassan Holding in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
in alle zaken
Bevoegdheid en toepasselijk recht
20.2. Gegeven de omstandigheid dat Kombassan Holding en Kombassan Insaat in Turkije zijn gevestigd, dragen de vorderingen een internationaalrechtelijk karakter en zal de rechtbank ambtshalve haar rechtsmacht alsmede het op de vorderingen toepasselijke recht dienen te beoordelen. De rechtbank overweegt als volgt.
20.3. Nu gedaagden in Turkije zijn gevestigd dient op de voet van artikel 4 lid 1 van de EEX-Verordening (nr. 44/2001) aan de hand van Nederlands internationaal privaatrecht te worden bepaald of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Op grond van het bepaalde in artikel 6 aanhef en sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is. Alle eisers, die in deze zaken consument zijn, woonden ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomsten in Nederland, terwijl gedaagden hun commerciële (wervings)activiteiten (onder meer) ontplooiden in Nederland en de overeenkomsten onder die activiteiten vallen.
20.4. Dit geldt ook voor de met [B] gesloten overeenkomst. Weliswaar heeft de betaling door haar plaatsgevonden tijdens een vakantie in Konya, maar zij is in Nederland woonachtig en heeft onbestreden gesteld dat deze betaling direct voortvloeide uit de overeenkomst die haar echtgenoot [A] reeds eerder met Kombassan Holding in Nederland had gesloten. Derhalve valt ook de met [B] gesloten overeenkomst onder de activiteiten die Kombassan Holding in Nederland ontplooide. Artikel 6 aanhef en sub d Rv vereist niet dat de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen in het land van de consument zijn verricht.
20.5. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over het op de overeenkomsten toepasselijke recht. Nu de geschillen betrekking hebben op verbintenissen uit overeenkomsten, die in de periode 1998 tot en met 2000 zijn gesloten, en waarbij uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, dient naar Nederlands internationaal privaatrecht aan de hand van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) het toepasselijke recht te worden bepaald. Dit wordt dus – in tegenstelling tot hetgeen gedaagden betogen – niet anders doordat Turkije geen partij is bij het EVO, nu dit voor toepassing van het EVO door de Nederlandse rechter geen vereiste is.
20.6. De vraag welk recht op de tussen partijen gesloten overeenkomsten van toepassing is, is ook aan de hand van het EVO niet eenvoudig te beantwoorden, omdat partijen van mening verschillen over de aard van die overeenkomsten en het toe te passen recht de interpretatie van die overeenkomsten – waarvan de rechtskeuze dus afhankelijk is – mede bepaalt. Redelijke wetstoepassing brengt naar het oordeel van de rechtbank echter mee dat de overeenkomsten kunnen worden beschouwd als overeenkomsten in de zin van artikel 5 lid 1 EVO, nu telkens sprake is van enerzijds een consument en anderzijds een bedrijf en de eisers telkens certificaten en coupons van gedaagden ontvingen in ruil voor hun betalingen. Ingevolgde artikel 5 lid 3 EVO worden dergelijke overeenkomsten beheerd door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, indien zij zijn gesloten onder de omstandigheden beschreven in artikel 5 lid 2 EVO. Daarvan is hier sprake: de sluiting van de overeenkomst in Nederland is telkens voorafgegaan door een bijzonder voorstel of publiciteit en de consument, met uitzondering van [B], heeft in Nederland de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen verricht. Dat brengt mee dat Nederlands recht van toepassing is.
20.7. Voor [B] geldt dat zij de betaling aan Kombassan Holding in Konya, Turkije, heeft verricht, zodat artikel 5 lid 3 juncto lid 2 EVO niet van toepassing kan worden geacht. Dat betekent dat het toepasselijke recht in de zaak van [B] dient te worden vastgesteld aan de hand van artikel 4 EVO. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat bij gebreke van een rechtskeuze door partijen de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Ingevolge lid 2 wordt de overeenkomst vermoed het nauwst te zijn verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst – als dit een vennootschap betreft – haar hoofdvestiging heeft. Indien de overeenkomst werd gesloten in de uitoefening van het bedrijf van deze partij, geldt dat dit het land is waar haar hoofdvestiging zich bevindt of, indien de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht, het land waar zich deze andere vestiging bevindt.
Artikel 4 lid 2, laatste zin EVO brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat ook op de tussen [B] en Kombassan Holding gesloten overeenkomst Nederlands recht van toepassing is. Nu gedaagden zelf betogen dat zij de meest kenmerkende prestatie dienden te verrichten en dit ook voor de hand ligt, zowel indien wordt uitgegaan van geldlening als van koop van aandelen, neemt ook de rechtbank dit tot uitgangspunt.
20.8. Eisers hebben onbestreden aangevoerd dat er in diverse Nederlandse moskeeën betalingen door gedaagden werden verricht. Ook hebben eisers onbestreden gesteld dat Kombassan Holding een vestiging in Nederland had, hetgeen zij hebben onderbouwd door het overleggen van een visitekaartje, waaruit blijkt dat Kombassan Holding een vestiging heeft aan de Amsterdamsestraatweg 207 te Utrecht. [A] en [C] hebben bovendien verklaard dat zij in Utrecht betalingen van gedaagden hebben ontvangen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de door Kombassan Holding te verrichten kenmerkende prestatie volgens de met [B] gesloten overeenkomst door de Nederlandse vestiging van Kombassan Holding en niet door de hoofdvestiging moest worden verricht, zodat Nederlands recht ook van toepassing is op de tussen [B] en Kombassan Holding gesloten overeenkomst.
20.9. Deze uitkomst sluit aan bij het criterium van artikel 4 lid 1 EVO, nu ook op grond van de andere omstandigheden van het geval moet worden geoordeeld dat de overeenkomst tussen Kombassan Holding en [B] nauwer met Nederland is verbonden dan met Turkije. Het feit dat [B] van Turkse afkomst is en in Konya heeft betaald, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de omstandigheden dat:
- zij in Nederland woonachtig is;
- zij de overeenkomst heeft gesloten nadat haar echtgenoot [A] in Nederland een soortgelijke overeenkomst had gesloten;
- deze overeenkomst onder invloed van wervingsactiviteiten van Kombassan Holding in Nederland is gesloten;
- [A] uit hoofde van die overeenkomst betalingen van Kombassan Holding had ontvangen;
- niet in geschil is dat [A] deze betalingen in Utrecht heeft ontvangen;
- Kombassan Holding niet heeft bestreden dat zij in Utrecht een vestiging heeft en dit ook blijkt uit eerdervermeld visitekaartje.
Totstandkoming van de overeenkomsten
20.10. Eisers hebben onbestreden gesteld dat de overeenkomsten tot stand zijn gekomen op de volgende wijze. Gedaagden hebben in Nederland bijeenkomsten georganiseerd in moskeeën en koffiehuizen. Tevens werden door (vertegenwoordigers van) gedaagden huisbezoeken afgelegd. Tijdens die bijeenkomsten en (huis)bezoeken werd door gedaagden informatie verstrekt over deelname aan investeringen waartegen geen religieuze bezwaren bestonden en waarbij rendementen werden toegezegd van 10-20%. Ook imams gaven hun zegen aan het sluiten van de overeenkomsten.
20.11. Eisers hebben voorts aangevoerd dat tijdens de bijeenkomsten aan hen is gegarandeerd dat zij hun inleg te allen tijde terug konden vragen en dan ook zouden ontvangen. Gedaagden hebben bestreden dat deze mededeling bij het sluiten van de overeenkomsten aan eisers is gedaan.
Kwalificatie van de overeenkomsten
20.12. Partijen verschillen van mening over de aard van de overeenkomsten. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat sprake is van geldlening en subsidiair van koop van aandelen. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat sprake is van koopovereenkomsten van aandelen.
20.13. Anders dan gedaagden betogen, kan uit de enkele omstandigheid dat aan eisers aandelencertificaten zijn verstrekt niet worden afgeleid dat sprake is van koop van aandelen. Hierbij is van belang dat de certificaten pas zijn verstrekt nadat eisers tot betaling waren overgegaan, zodat op het moment van verstrekking van de certificaten de onderliggende overeenkomsten reeds tot stand waren gekomen. Zeker nu gedaagden, van wie zulks onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht, de overeenkomsten niet op schrift hebben gesteld en eisers gemotiveerd hebben aangevoerd dat van een koop van aandelen op grond van hetgeen hen mondeling is medegedeeld door gedaagden geen sprake kan zijn, is doorslaggevend wat partijen vóór de verstrekking van de certificaten mondeling zijn overeengekomen. De overeenkomsten dienen derhalve te worden gekwalificeerd aan de hand van het Haviltex-criterium.
20.14. Nu partijen elkaar op dit punt tegenspreken, is de rechtbank op basis van de thans beschikbare informatie niet in staat om de tussen eisers en gedaagden gesloten overeenkomsten te kwalificeren, maar die kwalificatie kan in het midden blijven, zoals blijkt uit het hiernavolgende.
20.15. Indien sprake is van een overeenkomst van geldlening, dan dienen gedaagden op grond daarvan de door eisers betaalde bedragen in hun geheel terug te betalen. Indien sprake zou zijn van koop van aandelen of een andere vorm van beleggen geldt het volgende.
Primaire stelling: nietigheid van de overeenkomsten
20.16. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat de overeenkomsten nietig zijn, omdat gedaagden in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft) handelden zonder de vereiste vergunning en zonder prospectus. Bovendien is volgens eisers sprake van een zogenaamd piramidespel. Bij hun primaire stelling gaan eisers uit van hun subsidiaire standpunt dat de overeenkomsten moeten worden gekwalificeerd als koopovereenkomsten van aandelen. Gedaagden hebben erkend dat zij zonder de vereiste vergunning en zonder prospectus hebben gehandeld, maar zijn van oordeel dat dit niet tot nietigheid van de overeenkomsten leidt. Dat sprake is van een piramidespel hebben gedaagden betwist.
20.17. Gedaagden betogen terecht dat op de met eisers gesloten overeenkomsten niet de Wft, maar de Wet Toezicht Effectenverkeer 1995 (Wte) van toepassing is.
20.18. In de Wft, die in 2007 een groot aantal toezichtswetten van financiële aard, waaronder de Wte 1995 en de Wet Toezicht Beleggingsinstellingen (Wtb), heeft vervangen, is het voorheen in artikel 7 Wte 1995 opgenomen vergunningsvereiste en het voorheen in artikel 3 lid 4 sub a Wte opgenomen prospectusvereiste gehandhaafd (artikel 2:96 respectievelijk 5:2 Wft). In artikel 1:23 Wft is bepaald:
“De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar, behalve voor zover in deze wet anders is bepaald.”
20.19. Deze bepaling is bij vierde nota van wijziging als art. 1:6p opgenomen in het ontwerp voor de Wft. Daaromtrent is in de toelichting vermeld:
“In de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur is geen eenduidigheid over de vraag of de financiële toezichtwetgeving de strekking heeft om ermee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. Met name de toepassing van artikel 3:40 BW roept vragen op. Dit leidt tot rechtsonzekerheid, wat de marktgerichtheid en concurrentiepositie van financiële ondernemingen niet ten goede komt. Wanneer een rechtshandeling nietig is of vernietigd wordt, dient hetgeen reeds gepresteerd is ongedaan te worden gemaakt. Zijn bijvoorbeeld betalingen verricht, dan is dat onverschuldigd gebeurd en dienen deze te worden terugbetaald. Dit ligt in het financiële toezichtrecht vaak zeer gecompliceerd, vanwege de vaak fluctuerende waarden van financiële producten, de lange termijn waarvoor contracten worden afgesloten en het grote aantal transacties dat met elkaar is verbonden. (…)
Door verschillende auteurs is er dan ook voor gepleit dat er op het gebied van de financiële toezichtwetgeving duidelijkheid wordt verschaft over de toepassing van artikel 3:40 van het BW. (…)
Het ontbreken van een generieke regeling ten aanzien van de toepassing van het tweede lid van artikel 3:40 van het BW heeft tot wisselende jurisprudentie geleid (…).
Hoofdregel
De onduidelijkheid in de jurisprudentie met betrekking tot de vraag of financiële toezichtwetgeving de strekking heeft om ermee strijdige rechtshandelingen aan te tasten maakt het noodzakelijk in dit voorstel een regeling te treffen. Naar aanleiding van de geschetste problematiek is daarom onderzoek verricht en een brede marktconsultatie gehouden. Gedurende het onderzoek zijn verscheidene juridisch experts geraadpleegd en is extern onderzoek verricht. Dit heeft ertoe geleid dat de eerder genoemde bepaling is opgenomen waarmee is vastgelegd dat rechtshandelingen die worden verricht in strijd met dit voorstel uit dien hoofde niet aantastbaar zijn, behoudens de hierna te noemen uitzonderingen. Deze bepaling is thans opgenomen in artikel 1:6p (…).
Voor deze benadering is gekozen omdat toepassing van het tweede lid van artikel 3:40 van het BW leidt tot grote rechtsonzekerheid op de financiële markten. Rechtshandelingen kunnen immers nog geruime tijd worden vernietigd of nietig worden verklaard. Dit is ongewenst. Goed functionerende financiële markten zijn gebaat bij vertrouwen en continuïteit. Verder geldt dat wanneer een overeenkomst op dergelijke wijze wordt aangetast reeds gepresteerde handelingen ongedaan gemaakt dienen te worden. Dit is in de financiële toezichtwetgeving in de meeste gevallen moeilijk of zelfs onmogelijk. Deze onzekerheid wordt door artikel 1:6p weggenomen. Behoudens uitzonderingen is het niet de bedoeling dat aan overtredingen van de bij of krachtens deze wet gestelde publiekrechtelijke regels (ook) civielrechtelijke gevolgen worden verbonden.
(…)
Gevolgen voor de positie consument
Bij de voorbereiding is bijzondere aandacht geschonken aan de positie van de consument. De regeling van artikel 1:6p verduidelijkt dat de consument geen beroep op het tweede lid van artikel 3:40 van het BW kan doen. Het is dan wel belangrijk dat consumenten, of andere civielrechtelijke relaties van financiële ondernemingen, voldoende andere mogelijkheden hebben om verweer aan te tekenen, indien schade wordt geleden of zal kunnen leiden door een overtreding van dit voorstel. Dit is het geval. Naast een beroep op het eerste lid van artikel 3:40 van het BW is dan ook een beroep op onder andere onrechtmatige daad, wanprestatie, misleiding en dwaling mogelijk.”
(Kamerstukken II, 2005 – 2006, 29708, nr. 19, p. 390 e.v.)
20.20. De rechtbank ziet in deze toelichting op het sinds 1 januari 2007 van kracht zijnde art. 1:23 Wft een aanknopingspunt voor het oordeel dat ook de strekking van het voorheen in art. 7 Wte 1995 gestelde vergunningsvereiste en het in artikel 3 lid 2 sub b Wte neergelegde vereiste tot verstrekking van een prospectus niet vergde dat een zonder vergunning en zonder prospectus gesloten overeenkomst van vermogensbeheer uitsluitend om die reden nietig of vernietigbaar is.
20.21. Gedaagden betogen voorts terecht dat de Hoge Raad in het arrest Uneto/de Vliert (LJN: ZC2826) heeft overwogen dat als rechtshandelingen die in strijd zijn met een wettelijke bepaling niet kunnen worden aangetast op grond van het tweede lid van artikel 3:40 van het BW, zij ook niet op grond van alleen die strijdigheid door inhoud of strekking in strijd met de goede zeden of de openbare orde worden geacht. Voor een beroep op het eerste lid (strijd met goede zeden en openbare orde) zijn dan bijzondere omstandigheden nodig. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. Eisers hebben in dit verband hun stelling dat sprake is van een piramidespel onvoldoende onderbouwd, zodat deze omstandigheid bij de beantwoording van de vraag of de overeenkomsten nietig zijn buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Subsidiaire stelling: vernietigbaarheid van de overeenkomsten
20.22. De rechtbank komt vervolgens toe aan een beoordeling van de subsidiaire stelling van eisers dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling.
20.23. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op dwaling van gedaagden slaagt en de overeenkomsten om die reden vernietigd kunnen worden. Daartoe is het volgende redengevend.
20.24. De rechtbank stelt voorop dat eisers in verband met het sluiten van de overeenkomsten als ondeskundig en gedaagden als deskundig dienen te worden gekwalificeerd. Zulks brengt mee dat op gedaagden als professionele partijen een hoge zorgplicht rustte om eisers voldoende te informeren omtrent de gevolgen voor eisers wanneer zij zouden overgaan tot het sluiten van de overeenkomsten. Wanneer, zoals gedaagden betogen, sprake is van koopovereenkomsten van aandelen, hadden zij in dit verband op grond van de Wte 1995 in de eerste plaats aan eisers prospectussen dienen te verstrekken. Gedaagden erkennen dat zij dit hebben nagelaten.
20.25. In de tweede plaats rustte op gedaagden als professionele partijen de verplichting om – indien zij beoogden aandelen te verkopen of gedaagden anderszins tot belegging van hun gelden te bewegen – aan eisers voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten mede te delen dat volledige terugbetaling van de door eisers betaalde bedragen niet gegarandeerd was en dat er een risico bestond dat zij die bedragen niet (geheel) zouden terugkrijgen. Gesteld noch gebleken is dat gedaagden een dergelijke mededeling aan eisers hebben gedaan. Integendeel, eisers hebben uitdrukkelijk gesteld en de ter comparitie verschenen eisers hebben verklaard dat hen is medegedeeld dat de door hen betaalde bedragen te allen tijde op verzoek zouden worden terugbetaald. Voor die stelling kan bevestiging worden gevonden in van gedaagden afkomstige, aan sommige eisers gezonden brieven, waaruit kan worden afgeleid dat er inderdaad een mogelijkheid bestond om een betaald bedrag terug te vragen. In hoeverre dit juist is, kan echter evenzeer in het midden blijven, nu – zoals gezegd – op gedaagden een mededelingsplicht rustte, waarvan onvoldoende is onderbouwd dat daaraan is voldaan.
20.26. Nu eisers onbestreden hebben gesteld dat – indien geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van koop van aandelen – zij bij een juiste voorstelling van zaken die overeenkomsten niet zouden hebben gesloten, is de overeenkomst op grond van artikel 6:228 lid 1 aanhef en sub b BW in beginsel vernietigbaar.
Verjarings- en vervalverweer
20.27. Gedaagden hebben nog als verweer gevoerd dat het beroep op vernietigbaarheid wegens dwaling op grond van artikel 3:52 lid 1 onder c BW is verjaard. Gedaagden hebben voorts betoogd dat de vordering van eisers in ieder geval is vervallen, omdat zij niet binnen de in artikel 7:23 BW neergelegde vervaltermijn bij gedaagden hebben geklaagd nadat zij met de dwaling bekend waren geworden. Eisers hebben betwist dat sprake zou zijn van verjaring of verval.
20.28. De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 3:52 lid 1 onder c BW genoemde verjaringstermijn van drie jaar en de in artikel 7:23 BW – voor zover al van toepassing op de koop van aandelen – genoemde vervaltermijn aanvingen op het moment dat eisers met de dwaling bekend zijn geworden of daarmee bekend hadden behoren te zijn. De rechtbank is van oordeel dat eisers pas voldoende bekend waren en ook behoorden te zijn met de dwaling op het moment dat zij via hun advocaat expliciet het door hen betaalde geld hebben teruggevorderd en naar aanleiding daarvan geen betaling hebben ontvangen. In alle zaken is de periode tussen de datum van dagtekening van deze brieven en de datum van dagvaarding korter dan de driejarige verjaringstermijn van artikel 3:52 lid 1 sub c BW. Voor zover op de overeenkomsten artikel 7:23 BW van toepassing zou zijn, geldt dat de aan gedaagden verzonden brieven zodanig zijn geformuleerd (zie r.o. 10.11. en 10.22.) dat hierin reeds een klacht besloten ligt voor het geval gedaagden niet tot terugbetaling overgaan. Daarmee is tijdig geklaagd en verval van vorderingsrechten is dan ook niet aan de orde.
20.29. Gedaagden hebben nog betoogd dat eisers uit hoofde van berichten in de media reeds eerder bekend hadden kunnen te zijn met de dwaling, zodat hun vorderingen wel reeds zijn verjaard c.q. vervallen. Dit betoog faalt, nu gesteld noch gebleken is dat eisers met die berichten in de media bekend zijn geworden, terwijl gedaagden bovendien naar aanleiding van die negatieve berichtgeving brieven hebben gezonden aan eisers, waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat de berichtgeving in de media onjuist is. Onder die omstandigheden kunnen gedaagden eisers in redelijkheid niet tegenwerpen dat zij (ten onrechte) op de geruststellende berichtgeving van gedaagden hebben vertrouwd.
20.30. Anders dan gedaagden betogen, zijn de verjarings- en de vervaltermijn niet aangevangen op het moment dat verdere uitbetalingen door gedaagden stopten. De omstandigheid dat er geen periodieke uitkeringen meer worden verricht, laat onverlet dat de inleg op eerste verzoek wordt uitbetaald. Pas op het moment dat het ingelegde bedrag wordt teruggevraagd en die terugbetaling blijft uit, is er bekendheid met de dwaling, die er immers in heeft bestaan dat eisers in de veronderstelling verkeerden dat ze te allen tijde desgevraagd het door hen aan gedaagden betaalde bedrag konden terugkrijgen.
20.31. Gezien al het voorgaande zal de rechtbank de overeenkomsten wegens dwaling vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat de rechtsgrond aan de betalingen door eisers aan gedaagden zijn komen te ontvallen en dat gedaagden gehouden zijn de door hen betaalde bedragen als onverschuldigd aan eisers terug te betalen.
Voorts in de zaak 10-3236
20.32. Kombassan Holding heeft als subsidiair verweer gevoerd dat de door [A] van haar ontvangen uitkeringen in mindering dienen te worden gebracht op het aan hem terug te betalen bedrag. [A] heeft erkend dat hij twee keer in Utrecht een winstuitkering heeft ontvangen. De eerste keer heeft hij het geld meteen weer ingelegd en de tweede keer heeft hij van het winstaandeel een vliegticket gekocht voor Turkije. Ook heeft hij erkend dat hij in 2010 een bedrag van 2.000 Turkse Lira heeft ontvangen, hetgeen ongeveer € 1.000/1.100 bedraagt, zoals [A] ter comparitie onbestreden heeft verklaard.
20.33. Nu Kombassan Holding dit verweer voert, lag het op haar weg om voldoende gemotiveerd aan te geven welke bedragen zij aan [A] heeft uitgekeerd. Nu zij dit heeft nagelaten met betrekking tot de in Utrecht gedane uitkeringen, zal de rechtbank in verband met die uitkeringen niets in mindering brengen op het door Kombassan Holding aan [A] terug te betalen bedrag, te meer nu [A] onbestreden heeft gesteld dat hij de eerste ontvangen uitkering direct weer heeft ingelegd, zodat het oorspronkelijk ingelegde bedrag door die uitkering niet is gewijzigd. De rechtbank zal uitsluitend het door [A] erkende (gemiddelde) bedrag van € 1.050,00 in mindering brengen.
20.34. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Holding zal veroordelen tot terugbetaling aan [A] van het door hem aan Kombassan Holding betaalde bedrag van € 12.754,88.
20.35. Nu Kombassan Holding geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 1999.
20.36. Kombassan Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- explootkosten € 87,93
- griffierecht € 317,00
- salaris advocaat € 1.356,00 (3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.760,93
20.37. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Voorts in de zaak 10-3237
20.38. Kombassan Holding heeft als verweer gevoerd dat de door [B] ontvangen uitkeringen in mindering dienen te worden gebracht op het door haar aan Kombassan Holding betaalde bedrag. Ter zitting is niet gebleken dat [B] ooit betalingen van Kombassan Holding heeft ontvangen. Nu Kombassan Holding heeft nagelaten te onderbouwen dat zij betalingen aan [B] heeft verricht, terwijl dit wel op haar weg lag, zal de rechtbank het door Kombassan Holding gevoerde verweer dat er bedragen in mindering dienen te worden gebracht op het aan [B] terug te betalen bedrag als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
20.39. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Holding zal veroordelen tot terugbetaling aan [B] van het door haar aan Kombassan Holding betaalde bedrag van € 36.007,73.
20.40. Nu Kombassan Holding geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 augustus 2000.
20.41. Kombassan Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- explootkosten € 87,93
- griffierecht € 795,00
- salaris advocaat € 1.737,00 (3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.619,93
20.42. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Voorts in de zaak 11-1580
20.43. Kombassan Insaat heeft als verweer gevoerd dat de door [C] ontvangen uitkeringen in mindering dienen te worden gebracht op de door hem aan Kombassan Insaat betaalde bedragen. Ter zitting heeft [C] erkend dat hij eenmaal een betaling heeft ontvangen van DM 4.600 (€ 2.351,94) en nog een uitkering van ongeveer € 1.800,--. Nu gesteld noch gebleken is dat naast de door [C] genoemde bedragen nog andere uitkeringen aan [C] zijn verricht, zal de rechtbank de door [C] genoemde bedragen in mindering brengen op het door Kombassan Insaat aan [C] uit te keren bedrag.
20.44. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Insaat zal veroordelen tot terugbetaling aan [C] van € 54.189,78 van het door hem aan Kombassan Insaat betaalde bedrag.
20.45. Nu Kombassan Insaat geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank deze toewijzen met ingang van 27 juni 1998 over een bedrag van € 22.496,84 en met ingang van 27 januari 2000 over een bedrag van € 31.692,94.
20.46. Kombassan Insaat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank kan de explootkosten niet vaststellen, nu deze niet in het betekeningsexploot zijn vermeld. De kosten aan de zijde van [C] worden aldus begroot op:
- explootkosten € 87,93
- griffierecht € 1.450,00
- salaris advocaat € 2.682,00 (3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.219,93
20.47. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Voorts in de zaak 11-1581
20.48. Kombassan Insaat heeft als verweer gevoerd dat de door [D] ontvangen uitkeringen in mindering dienen te worden gebracht op de door eiseressen betaalde bedragen. [D] heeft ter zitting erkend dat hij eenmalig een betaling heeft ontvangen. Nu Kombassan Insaat heeft nagelaten te onderbouwen welk bedrag zij aan [D] heeft betaald, terwijl dit wel op haar weg lag, zal de rechtbank het door Kombassan Insaat gevoerde verweer dat er bedragen in mindering dienen te worden gebracht op het aan [D] terug te betalen bedrag als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
20.49. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Insaat zal veroordelen tot terugbetaling aan [D] van het door hem aan Kombassan Insaat betaalde bedrag van € 11.043,91.
20.50. Nu Kombassan Insaat geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 maart 1999.
20.51. Kombassan Insaat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [D] worden begroot op:
- explootkosten € 87,93
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.356,00 (3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.757,93
20.52. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Voorts in de zaak 11-1582
20.53. Kombassan Holding heeft als verweer gevoerd dat de door [E] ontvangen winstuitkeringen in mindering dienen te worden gebracht op de door eiseressen betaalde bedragen. [E] heeft ter zitting echter bestreden dat hij winstuitkeringen heeft ontvangen. Nu Kombassan Holding heeft nagelaten te onderbouwen dat zij betalingen aan [E] heeft verricht, terwijl dit wel op haar weg lag, zal de rechtbank het door Kombassan Insaat gevoerde verweer dat er bedragen in mindering dienen te worden gebracht op het aan [E] terug te betalen bedrag als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
20.54. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Holding zal veroordelen tot terugbetaling aan [E] van het door hem aan Kombassan Holding betaalde bedrag van € 15.875,61.
20.55. Nu Kombassan Holding geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 oktober 1999.
20.56. Kombassan Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [E] worden begroot op:
- explootkosten € 73,89
- griffierecht € 350,00
- salaris advocaat € 1.356,00 (3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.779,89
20.57. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Voorts in de zaak 11-2105
20.58. Kombassan Insaat heeft als verweer gevoerd dat de door [F] ontvangen betalingen in mindering dienen te worden gebracht op de door hem aan Kombassan Insaat betaalde bedragen. [F] heeft erkend dat hij eenmaal, in 2000, een betaling heeft ontvangen van DM 14.549 (€ 7.479,24). Nu gesteld noch gebleken is dat naast het door [F] genoemde bedrag nog betalingen aan hem zijn verricht, zal de rechtbank het door [F] genoemde bedrag in mindering brengen op het door Kombassan Insaat aan [F] uit te keren bedrag.
20.59. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Insaat zal veroordelen tot terugbetaling aan [F] van € 46.329,12 van het door hem aan Kombassan Insaat betaalde bedrag.
20.60. Nu Kombassan Insaat geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 juni 2000.
20.61. Kombassan Insaat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [F] worden begroot op:
- explootkosten € 87,93
- kosten vertaling € 250,00
- griffierecht € 580,00
- salaris advocaat € 2.682,00 (3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.599,93
20.62. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Voorts in de zaak 11-2271
20.63. Kombassan Insaat heeft als verweer gevoerd dat de door [G] ontvangen betalingen in mindering dienen te worden gebracht op het door haar aan Kombassan Insaat betaalde bedrag. [G] heeft erkend dat zij eenmaal in 2000 een betaling heeft ontvangen van DM 564 (€ 288,37). Nu gesteld noch gebleken is dat naast het door [G] genoemde bedrag nog meer betalingen aan haar zijn verricht, zal de rechtbank het genoemde bedrag in mindering brengen op het door Kombassan Insaat aan [G] uit te keren bedrag.
20.64. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Insaat zal veroordelen tot terugbetaling aan [G] van € 22.489,68 van het door haar aan Kombassan Insaat betaalde bedrag.
20.65. Nu Kombassan Holding geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 mei 1999.
20.66. Kombassan Insaat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [G] worden begroot op:
- explootkosten € 87,93
- kosten vertaling € 250,00
- griffierecht € 580,00
- salaris advocaat € 1.737,00 (3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.654,93
20.67. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
20.68. Kombassan Holding heeft als verweer tegen de oorspronkelijke vordering gevoerd dat de door [C] ontvangen uitkeringen met het oog op de terugbetaling in mindering dienen te worden gebracht op het door hem betaalde bedrag. [C] heeft ter zitting erkend dat hij tweemaal een uitkering heeft ontvangen, maar die uitkeringen zijn volgens hem reeds in zijn vordering verdisconteerd. Nu Kombassan Holding heeft nagelaten te onderbouwen welk bedrag zij reeds aan [C] heeft betaald, terwijl dit wel op haar weg lag, zal de rechtbank niet nog bedragen in mindering te brengen op het door [C] gevorderde.
20.69. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzet ongegrond zal verklaren en Kombassan Holding zal veroordelen tot terugbetaling aan [C] van het door hem aan Kombassan Holding betaalde bedrag van € 11.769,23.
20.70. Nu Kombassan Holding geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 juni 1999.
20.71. Kombassan Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, zowel van de verstekprocedure als van de verzetprocedure, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [C] worden begroot op:
- explootkosten € 87,93
- griffierecht € 317,00
- salaris advocaat € 1.808,00 (4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.212,93
20.72. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
20.73. Om praktische redenen zal de rechtbank het verstekvonnis vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het gevorderde op de hierna vermelde wijze toewijzen.
20.74. Kombassan Insaat heeft als verweer gevoerd dat de door [I] ontvangen uitkeringen in mindering dienen te worden gebracht op het door hem betaalde bedrag. [I] heeft echter bestreden dat hij winstuitkeringen heeft ontvangen. Nu Kombassan Insaat heeft nagelaten te onderbouwen dat zij betalingen aan [I] heeft verricht, terwijl dit wel op haar weg lag, zal de rechtbank het door Kombassan Insaat gevoerde verweer dat er bedragen in mindering dienen te worden gebracht op het aan [I] terug te betalen bedrag als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
20.75. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank Kombassan Insaat zal veroordelen tot terugbetaling aan [I] van het door hem aan Kombassan Insaat betaalde bedrag van € 22.087,81.
20.76. Nu Kombassan Insaat geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 1999.
20.77. Kombassan Insaat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [I] worden begroot op:
- explootkosten € 87,93
- kosten vertaling € 250,00
- portikosten € 11,80
- griffierecht € 580,00
- salaris advocaat € 1.737,00 (3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.666,73
20.78. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
21.1. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.2. veroordeelt Kombassan Holding om aan [A] te betalen een bedrag van € 12.754,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 1999 tot de dag van volledige betaling,
21.3. veroordeelt Kombassan Holding in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 1.760,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.4. veroordeelt Kombassan Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Holding niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.7. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.8. veroordeelt Kombassan Holding om aan [B] te betalen een bedrag van € 36.007,73, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 augustus 2000 tot de dag van volledige betaling,
21.9. veroordeelt Kombassan Holding in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 2.619,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.10. veroordeelt Kombassan Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Holding niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.11. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.12. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.13. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.14. veroordeelt Kombassan Insaat om aan [C] te betalen een bedrag van € 54.189,78, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 27 juni 1998 over een bedrag van € 22.496,84 en met ingang van 27 januari 2000, en in beide gevallen tot de dag van volledige betaling,
21.15. veroordeelt Kombassan Insaat in de proceskosten, aan de zijde van [C] tot op heden begroot op € 4.219,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.16. veroordeelt Kombassan Insaat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Insaat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.17. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.18. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.19. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.20. veroordeelt Kombassan Insaat om aan [D] te betalen een bedrag van € 11.043,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 maart 1999 tot de dag van volledige betaling,
21.21. veroordeelt Kombassan Insaat in de proceskosten, aan de zijde van [D] tot op heden begroot op € 1.757,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.22. veroordeelt Kombassan Insaat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Insaat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.23. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.24. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.25. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.26. veroordeelt Kombassan Holding om aan [E] te betalen een bedrag van € 15.875,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 31 oktober 1999 tot de dag van volledige betaling,
21.27. veroordeelt Kombassan Holding in de proceskosten, aan de zijde van [E] tot op heden begroot op € 1.779,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.28. veroordeelt Kombassan Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Holding niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.29. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.30. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.31. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.32. veroordeelt Kombassan Insaat om aan [F] te betalen een bedrag van € 46.329,12, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 1 januari 1999 over een bedrag van € 41.528,09 en met ingang van 2 juni 2000 over een bedrag van € 4.801,03, en in beide gevallen tot de dag van volledige betaling,
21.33. veroordeelt Kombassan Insaat in de proceskosten, aan de zijde van [F] tot op heden begroot op € 3.599,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.34. veroordeelt Kombassan Insaat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Insaat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.35. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.36. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.37. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.38. veroordeelt Kombassan Insaat om aan [G] te betalen een bedrag van € 22.489,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 mei 1999 tot de dag van volledige betaling,
21.39. veroordeelt Kombassan Insaat in de proceskosten, aan de zijde van [G] tot op heden begroot op € 2.654,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.40. veroordeelt Kombassan Insaat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Insaat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.41. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.42. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.43. verklaart het verzet ongegrond;
21.44. vernietigt het verstekvonnis van de rechtbank Haarlem 3 november 2010;
21.45. veroordeelt Kombassan Holding om aan [C] te betalen een bedrag van € 11.769,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 juni 1999 tot de dag van volledige betaling,
21.46. veroordeelt Kombassan Holding in de proceskosten, aan de zijde van [C] tot op heden begroot op € 2.212,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.47. veroordeelt Kombassan Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Holding niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.48. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.49. wijst af het meer of anders gevorderde.
21.50. vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst,
21.51. veroordeelt Kombassan Holding om aan [I] te betalen een bedrag van € 22.087,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 1999 tot de dag van volledige betaling,
21.52. veroordeelt Kombassan Holding in de proceskosten, aan de zijde van [I] tot op heden begroot op € 2.666,73,te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
21.53. veroordeelt Kombassan Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kombassan Holding niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
21.54. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
21.55. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij, mr. D. Nobel en mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.?