ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
SGR 12/1950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep na ontbinding van rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door [X] B.V., die inmiddels was ontbonden. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de BV al was ontbonden en niet meer bestond op het moment van het indienen van het beroep. De zaak begon met een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan eiseres was opgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar was door de inspecteur van de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had eerder al een beroep ingesteld dat door de rechtbank gegrond was verklaard, maar de situatie was veranderd door de ontbinding van de BV.

De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 2:19 van het Burgerlijk Wetboek, een rechtspersoon wordt ontbonden na faillietverklaring en dat er geen aandeelhouders- of bestuurderbesluit nodig is voor deze ontbinding. De rechtbank stelde vast dat eiseres op 6 mei 2010 was ontbonden en dat er geen rechtsmiddelen meer op naam van eiseres konden worden aangewend. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen aanwijzingen waren dat de vereffening was heropend, zoals vereist volgens artikel 2:23c van het BW. De rechtbank wees ook op de erkenning van [B] dat hij overleg had gevoerd met de curator van zijn eigen faillissement, en niet met de curator van eiseres, wat de ontvankelijkheid van het beroep verder ondermijnde.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak kan door partijen binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 12/1950
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 februari 2013 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 1999 op 27 december 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) ten bedrage van € 226.890 opgelegd (de aanslag). Tevens is bij beschikking € 39.639 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft hiertegen op 27 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 23 november 2007 is de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot € 159.795 en is de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 27.917.
Eiseres heeft op 27 november 2009 (aanvullend) bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde beroep van eiseres is bij uitspraak van deze rechtbank van 8 april 2011 (AWB 10/6065) gegrond verklaard, waarbij aan verweerder is opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen. Het hiertegen door verweerder ingestelde verzet is bij uitspraak van deze rechtbank van 8 september 2011 ongegrond verklaard.
Verweerder heeft, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 8 april 2011, opnieuw op de bezwaren van eiseres beslist. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2012 het bezwaar afgewezen en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Namens eiseres heeft [A] daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2012 te Den Haag.
Namens eiseres is verschenen [B], bijgestaan door zijn gemachtigde [A] en [C]. Namens verweerder zijn verschenen [D], [E] en [F].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteerde een meubelverkoopbedrijf. De aandelen van eiseres werden gehouden door Stichting [G] (de Stichting). Sinds
1 januari 2000 was [B] enig bestuurder van eiseres.
2. Bij rechterlijke uitspraak van 3 augustus 2005 is eiseres in staat van faillissement verklaard en is [H] als curator aangewezen. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) staat ten aanzien van eiseres het volgende vermeld:
“Op 07-05-2010 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 06-05-2010”.
Geschil en beoordeling
3. In geschil is de ontvankelijkheid van het beroep. Daarnaast is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. [B] stelt zich namens eiseres op het standpunt dat het beroep ontvankelijk is, nu het door [B] als enig bestuurder van de aandeelhouder van eiseres is ingediend en hij derhalve als belanghebbende kan worden aangemerkt. Bovendien heeft [B] nooit besloten tot ontbinding van eiseres. Verder stelt [B] namens eiseres dat er geen sprake was van salarisbetalingen maar van aflossingen op aan eiseres en haar gelieerde ondernemingen verstrekte leningen. Namens eiseres concludeert [B] tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
5. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is nu [B] die het beroep heeft ingesteld niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Verder heeft verweerder de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken en concludeert hij primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
7. Artikel 2:19 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt:
“1. Een rechtspersoon wordt ontbonden:
a. (…)
c. na faillietverklaring door hetzij opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel, hetzij door insolventie; (…)
6. De rechtspersoon houdt in geval van vereffening op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt. De vereffenaar of de faillissementscurator doet aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven, daarvan opgaaf. (…)”
8. Vaststaat dat eiseres op 3 augustus 2005 in staat van faillissement is verklaard en uiteindelijk vanwege de afwezigheid van bekende baten met ingang van 6 mei 2010 is ontbonden en is opgehouden te bestaan. De stelling van [B] dat hij als bestuurder dan wel aandeelhouder, wat daar ook van zij, niet heeft besloten tot het ontbinden van eiseres treft geen doel. Uit artikel 2:19 van het BW volgt dat in geval van faillissement en opheffing daarvan wegens de toestand van de boedel eiseres wordt ontbonden en dat daarvoor geen aandeelhouders- dan wel bestuurderbesluit nodig is.
9. Zodra een rechtspersoon is opgehouden te bestaan, kunnen niet langer op diens naam rechtshandelingen, waaronder het instellen van beroep, worden verricht, tenzij de rechtbank op verzoek van een belanghebbende, de vereffening heeft heropend overeenkomstig artikel 2:23c van het BW. Derhalve kunnen vanaf 6 mei 2010 op naam van eiseres geen rechtsmiddelen meer worden aangewend. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
10. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 september 2003 (nr. 38 372, LJN: AK8288) geoordeeld onder welke omstandigheden niet-ontvankelijkheid in geval van een niet meer bestaande rechtspersoon achterwege kan blijven:
“De omstandigheid dat een rechtspersoon ingevolge artikel 2:19, lid 6, BW, in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt en eerst herleeft als de vereffening op de voet van artikel 2:23c, lid 1, BW wordt heropend, brengt mee dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen een aanslag die wordt vastgesteld nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, eerst een aanvang neemt zodra, nadat die vereffening is heropend, die aanslag aan de vereffenaar is bekend gemaakt. Indien voordat de vereffening is heropend door of namens de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken omdat hij een uitkering heeft ontvangen uit hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van een ontbonden rechtspersoon was overgebleven, op naam van de ontbonden rechtspersoon tegen die aanslag een bezwaarschrift is ingediend, dient niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb achterwege te blijven.”
11. Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen onder 10 is weergegeven overeenkomstig van toepassing op het indienen van beroep tegen een uitspraak op bezwaar die – zoals in de onderhavige zaak – is gedaan nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan.
12. Gesteld noch gebleken is dat de vereffening op grond van artikel 2:23c, eerste lid, van het BW is heropend. Ook de stelling van [B] dat hij met de curator heeft overlegd en met zijn instemming beroep heeft ingesteld treft geen doel. Het is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het instellen van het beroep nog een curator bij eiseres betrokken was. Bovendien heeft [B] ter zitting erkend dat het overleg is gevoerd met de curator die was aangewezen in het faillissement van [B] in privé en dus niet met [H] als voormalig curator van eiseres.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard en komt de rechtbank derhalve niet toe aan een inhoudelijke behandeling.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, mr. J.P.F. Slijpen en
mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.