VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummer: AWB 13/513 BESLU en AWB 13/909 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoekster], te [plaats],
(gemachtigde: mr. D.H. van Tongerlo),
ten aanzien van het besluit van 10 januari 2013 van het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder, waarbij het verzoek om afgifte van een huisvestingsvergunning voor bewoning van een woonwagen op de standplaats [a-straat 1], te Gouda (hierna: de standplaats) is afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 januari 2013 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is 19 februari 2013 ter zitting behandeld.
Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Namens verweerder is F.A. Bottenberg verschenen.
I Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.1 Op 13 november 2012 heeft verzoekster door middel van een retourformulier belangstelling woonwagenstandplaats kenbaar gemaakt belangstelling te hebben voor de woonwagenstandplaats op de locatie [a-straat 1], te Gouda.
2.2 Bij besluit van 10 januari 2013 heeft verweerder verzoeksters aanvraag voor een huisvestingsvergunning afgewezen.
2.3 Bij brief van 29 januari 2013 heeft verweerder, op grond van artikel 6:5 van de Awb, het bezwaarschrift van eiseres als beroep doorgezonden naar deze rechtbank.
2.4 Bij brief van 31 januari 2013 heeft verzoekster verzocht het bezwaar van 20 januari 2013 niet als beroep aan te merken, maar retour te zenden als bezwaar.
2.5 Bij brief van 6 februari 2013 heeft de griffier van deze rechtbank op dit schrijven gereageerd. Medegedeeld is dat het verzoek van verzoekster niet zal worden gehonoreerd. Verwezen is naar het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb en de bijbehorende aantekening 3 onder b van Tekst en Commentaar Awb. Op grond van artikel 6:19 en 6:24 van de Awb wordt het beroep van 13 december 2012 geacht wordt mede gericht te zijn tegen het besluit van 11 januari 2013. Verwezen wordt naar artikel 7:11 van de Awb en bijbehorende aantekening 3 onder b van Tekst en Commentaar van de Awb.
3 Tussen partijen is allereerst in geschil of het besluit van 10 januari 2012 moet worden gezien als een aanvulling op de beslissing op bezwaar van 5 november 2012, of dat dit gezien moet worden als een primair besluit.
4.1 Verzoekster heeft reeds op 12 september 2011 voor het eerst schriftelijk verzocht om afgifte van een huisvestingsvergunning voor bewoning van een woonwagen op de standplaats. In de juridische procedure die naar aanleiding van deze aanvraag is gevolgd heeft de bezwaarschriftencommissie Gouda geconstateerd dat verweerder inzake de afgifte van een huisvestingsvergunning voor bewoning van een woonwagen niet heeft gehandeld volgens de voorschriften zoals beschreven in de Huisvestingsverordening Gouda 2009 (hierna: de Huisvestingsverordening). Bij besluit van 5 november 2012 heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie Gouda, het afwijzende besluit van 4 oktober 2011 herroepen. Het beroep tegen dit besluit is bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 12/11458. Verweerder heeft vervolgens door middel van publicatie in de Goudse Post van 14 november 2012 en door toezending van een brief op 12 november 2012 aan alle personen die op de belangstellendenlijst staan het beschikbaar komen van de woonwagenstandplaats conform de voorschriften bekend gemaakt. Elf kandidaten hebben aangegeven belangstelling te hebben voor de standplaats. Verzoekster is aangemerkt als nummer zes in de rangorde.
4.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat, alhoewel er samenhang is tussen de procedure zoals gevolgd naar aanleiding van de aanvraag van 12 september 2011 en de aanvraag van 13 november 2012, er sprake is van twee gescheiden procedures.
De voorzieningenrechter verwijst allereerst naar de uitspraak van heden in de procedure met nummer AWB 12/11458 met betrekking tot het besluit van 5 november 2012. Verder overweegt hij dat voor deze procedure van belang is, dat verweerder het beschikbaar komen van de standplaats heeft bekendgemaakt volgens de voorschriften en dat gebleken is dat er naast verzoekster tien andere medekandidaten zijn die hun belangstelling kenbaar hebben gemaakt voor de standplaats. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het stadium van de (juridische) procedure voor alle kandidaten gelijk dient te zijn, teneinde alle kandidaten een gelijke kans te geven zich zo nodig tegen de besluitvorming van verweerder te verzetten. Daarom moet het besluit van 10 januari 2013 woorden aangemerkt als een (nieuw) primair besluit op de aanvraag van 13 november 2012. Het bezwaar gericht tegen dit besluit is derhalve ten onrechte door verweerder als beroep doorgezonden. De brief zoals verzonden op 6 februari 2013 door de griffier dient dan ook als niet verzonden te worden beschouwd. Voorts is ten onrechte een beroepsdossier aangemaakt (procedurenummer AWB 13/909 BESLU) en ten onrechte is griffierecht geheven. Het griffierecht zal dan ook terug worden betaald. Verweerder dient de procedure voort te zetten en te beslissen op het bezwaarschrift van verzoekster van 20 januari 2013. De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening er één is hangende bezwaar.
5.1 Aan het besluit van 11 januari 2013 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning. Verzoekster valt als woningzoekende in categorie d. Er zijn meerdere kandidaten die een hogere prioriteit hebben. Met betrekking tot het beroep van verzoekster op de hardheidsclausule stelt verweerder dat er geen sprake is van een situatie die tot een bijzondere hardheid leidt. Aan verzoekster is op een eerder moment aangeboden een woning elders te huren. Voor het opbouwen van een stabiele relatie met haar zoon [A] is een stabiele huisvestingssituatie van belang, niet noodzakelijk is dat dit op de [a-straat 1], te Gouda is. Bovendien is verzoekster zelf zonder toestemming in de woonwagen gaan wonen. Zij heeft zelf het risico genomen dat zij daar niet zou kunnen blijven.
Ten slotte is verzoekster aangezegd de woonwagen binnen twee weken te ontruimen en te verlaten. Indien verzoekster hier geen gehoor aan geeft dan zullen passende maatregelen worden genomen.
5.2 Desgevraagd heeft verweerder aan de voorzieningenrechter aangegeven niet tot ontruiming te zullen overgaan totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
5.3 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte geen huisvestingsvergunning voor de woonwagenstandplaats heeft verstrekt. Verweerder geeft op oneigenlijke gronden geen gehoor aan het beroep op de hardheidsclausule.
Gelet op de situatie met de uit huis geplaatste zoon van verzoekster en de recent opgestarte omgangs- en vakantieregeling dient verzoekster de huisvestingsvergunning voor de woonwagenstandplaats te verkrijgen. Een woning elders is geen optie. Verzoekster en [A] hebben sinds enige tijd weer contact. [A] verblijft eens in de twee weken gedurende het weekend bij verzoekster, dit bezoek doet [A] heel goed. [A] heeft meervoudige problemen. Een stabiele thuissituatie is van groot belang. [A] is een woonwagenkind en zeer gebonden aan deze plek. Voorts voelt [A] zich veilig in het woonwagenkamp omdat hij zich daar zowel binnenshuis als buitenshuis vrij kan bewegen zonder lastig te worden gevallen door onbekenden of door mensen waar [A] geen contact mee wil. In het bijzonder is [A] bang voor zijn biologische vader die hem recent een dreigbrief heeft gestuurd. Ter onderbouwing van het beroep op de hardheidsclausule heeft verzoekster een brief van de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Haaglanden overgelegd, een brief van de systeembegeleider van de [B] waar [A] verblijft en een brief van de behandelcoördinator van de [B].
6 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7.1 Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Huisvestingswet worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder woonruimte mede begrepen:
a. een standplaats,
b. een ligplaats.
7.2 Ingevolge artikel 5 van de Huisvestingswet kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend. In afwijking van de eerste volzin is tot 1 januari 2003 in de in de bijlage genoemde betrokken gemeenten, alsmede in de krachtens artikel 2, vierde lid, aangewezen gemeenten, voor het in gebruik nemen of geven van een woonwagen op een standplaats een huisvestingsvergunning voor een standplaats vereist.
7.3 Ingevolge artikel 2.1.2, derde lid, van de Huisvestingsverordening Gouda 2009 (hierna: de Huisvestingsverordening) is het verboden zonder een huisvestingsvergunning een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats voor een woonschip in gebruik te nemen of bezet te houden.
7.4 Ingevolge artikel 2.7.1 van de Huisvestingsverordening maken burgemeester en wethouders het beschikbaar zijn of komen van een standplaats door middel van een aanschrijving van bewoners van woonwagenstandplaatsen en/of door middel van publicatie bekend.
7.5 Ingevolge artikel 2.7.3, eerste lid, van de Huisvestingsverordening komen voor de toewijzing van een standplaats door burgemeester en wethouders de volgende categorieën woningzoekenden in aanmerking in de navolgende rangorde:
a. de woningzoekende die op een woonwagenlocatie in Gouda woont, in het bezit is van een huisvestingsvergunning, en deze standplaats moet ontruimen vanwege opheffing of verkleining van die locatie;
b. de woningzoekende die een standplaats inneemt in Gouda en in het bezit is van een huisvestingsvergunning en wiens sociale omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat verhuizing van de huidige standplaats/woning in Gouda naar een (andere) standplaats geboden is en aan wie een urgentieverklaring is afgegeven;
c. een kind, inwonend bij familie in de eerste en tweede graad, op een woonwagenlocatie in Gouda;
d. de woningzoekende die in Gouda in een woonwagen op een standplaats woont of heeft gewoond, waarbij de woningzoekende die een standplaats leeg achterlaat, voorgaat op de woningzoekende die geen standplaats leeg achterlaat;
e. overige woningzoekenden, volgens volgordebepaling zoals is neergelegd in artikel 2.5.4 lid 1.
7.6 Ingevolge artikel 3.1 van de Huisvestingsverordening kunnen burgemeester en wethouders, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager afwijken van deze verordening.
8.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet betwist dat de gemeentelijke procedure voor het verkrijgen van de woonwagenstandplaats correct is uitgevoerd. Verzoekster is derhalve terecht aangemerkt als nummer zes in de rangorde. Tussen partijen is enkel nog in geschil of verweerder ten aanzien van verzoekster toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.
8.2 De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verweerder bij dit soort aanvragen slechts in onhoudbare situaties toepassing dient te geven aan de hardheidsclausule (zie o.m. ABRvS 18 november 2009, LJN: BK3679).
8.3 Ter onderbouwing van haar standpunt dat verweerder ten aanzien van verzoekster de hardheidsclausule dient toe te passen heeft verzoekster verschillende brieven overgelegd van hulpverleners die betrokken zijn bij verzoekster en haar zoon. Bij brief van 7 februari 2013 heeft de gezinsvoogd van [A] - kort samengevat - aangegeven dat Bureau Jeugdzorg verandering in de woonsituatie van verzoekster een drama zou vinden omdat gevreesd wordt dat dit grote gevolgen zal hebben voor de stabiliteit van [A]. Na jaren van onrust is er sprake van een meer stabiele situatie en [A] bezoekt zijn moeder regelmatig is het weekend en komt daar zeer goed van terug. Wijziging van de woonsituatie zal ernstige schade toebrengen aan de zorgvuldig opgebouwde bezoekregeling. Volgens de gezinsvoogd is [A] een woonwagenkind en zeer gebonden aan deze plek.
Bij brief van 7 februari 2013 heeft de systeembegeleider van De [B] aangegeven dat het in het belang van [A] is dat zijn moeder in het woonwagenkamp kan blijven wonen. De systeembegeleider stelt dat [A] en zijn moeder zich juist binnen de woonwagencultuur staande kunnen houden en er sprake is van positieve ontwikkelingen. [A] heeft naast kenmerken van ADHD en ODD last van stemmingswisselingen / depressies. Een gedwongen verhuizing kan onnodige stress bij [A] veroorzaken. [A] kan moeilijk omgaan met veranderingen. Er is een directe relatie tussen [A]s depressieve stemming en zijn omgeving. [A] bloeit op als hij bij zijn moeder op de [a-straat] verblijft. Binnen het woonwagenkamp kan [A] op een veilige manier contacten leggen. Een gedwongen verhuizing naar elders zal geen positieve effecten hebben op het welzijn en dagelijks functioneren van verzoekster en haar zoon. De aanwezige woonwagencultuur is naast de andere factoren op dit moment essentieel. Het is wie ze zijn.
Ter zitting heeft verzoekster nader toegelicht dat haar ex-partner, de vader van [A], zich zeer agressief/gewelddadig ten aanzien verzoekster en haar zoon opstelt. Verzoekster heeft in dit kader verschillende malen aangifte bij de politie gedaan. Naar verzoekster stelt is sprake van een zeer ernstige, zo niet levensbedreigende situatie. In het woonwagenkamp voelen verzoekster en [A] zich veilig omdat de andere bewoners van het woonwagenkamp hen hier beschermen en verzoeksters ex-partner, de vader van [A], zich niet in de buurt van het woonwagenkamp durft te begeven.
8.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van verzoekster op de hardheidsclausule op voorhand niet kansloos is. Het betreden besluit is derhalve niet evident rechtmatig. De voorzieningenrechter benadrukt hierbij wel dat het aan verzoekster is om haar beroep op de hardheidsclausule met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. In de bezwaarprocedure dient verweerder dan ook de nodige aandacht te geven aan de door verzoekster overgelegde en nog over te leggen bewijsstukken en in het bijzonder aan de brief van [C], systeembegeleider van de [B], van
7 februari 2013.
8.5 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, zoals in het dictum vermeld. Voorts ziet de voorzieningenrechter gelet op hetgeen is overwogen in overweging 8.3 aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat verzoekster in afwachting van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar voorlopig in de woonwagen op de standplaats kan blijven wonen. In deze periode is het toepassen van bestuursdwang tot ontruiming en/of civielrechtelijke beëindiging van de huur met ontruiming niet toegestaan. De voorzieningenrechter bepaalt dat deze voorziening zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar vervalt.
9 Verweerder wordt met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb veroordeeld in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-).
II Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
1. bepaalt dat het bezwaar van verzoekster gericht het besluit van 10 januari 2013 terug naar verweerder wordt gezonden om aldaar te worden behandeld, het ten onrechte aangemaakte beroepsdossier met procedurenummer AWB 13/909 BESLU zal in het archief worden opgeborgen;
2. bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht in procedure AWB 13/909 BESLU, te weten € 160,--, door de griffier van de rechtbank wordt teruggestort;
3. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van 10 januari 2013 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
4. treft de voorlopige voorziening dat verzoekster in afwachting van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar in de woonwagen op de standplaats blijven wonen en bepaalt dat deze voorziening zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar vervalt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,- welke kosten verweerder aan verzoekster dient te vergoeden;
5. bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.