ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/11458 BESLU en AWB 13/513 BESLU
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afgifte van een huisvestingsvergunning voor een woonwagenstandplaats in Gouda

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Eiseres had op 12 september 2011 een aanvraag ingediend voor een huisvestingsvergunning voor een woonwagenstandplaats. Het college heeft deze aanvraag op 4 oktober 2011 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft op 30 oktober 2012, na advies van de bezwaarschriftencommissie, het eerdere besluit herroepen zonder een definitieve beslissing te nemen op de aanvraag van 12 september 2011. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen volledige beslissing op het bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het besluit van 30 oktober 2012 een onvolledige beslissing op bezwaar is, omdat het college niet heeft beslist op de aanvraag van eiseres. De voorzieningenrechter heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover niet is beslist op de aanvraag. Tevens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiseres is in de proceskosten vergoed, en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/11458 BESLU en AWB 13/513 BESLU
uitspraak ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van
[eiseres], te [plaats],
(gemachtigde: mr. D.H. van Tongerlo),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder.
I Procesverloop
Op 12 september 2011 heeft eiseres verweerder verzocht om afgifte van een huisvestingsvergunning voor bewoning van een woonwagen op de standplaats [a-straat 1], te Gouda (hierna: de standplaats).
Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij brief van 14 november 2011 heeft eiseres een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 30 oktober 2012, verzonden op 5 november 2012, heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie Gouda, het besluit van 12 september 2011 herroepen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 december 2012 een beroepschrift ingediend.
Tevens heeft zij bij brief van 20 januari 2013 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 19 februari 2013 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Namens verweerder is F.A. Bottenberg verschenen.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
2.1 Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2.2 Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb herroept, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
3.1 Op 19 oktober 2012 heeft de bezwaarschriftencommissie verweerder, kort samengevat, geadviseerd het bestreden besluit te herroepen omdat niet is voldaan aan de gemeentelijke procedure met betrekking tot het verlenen van een huisvestingsvergunning voor woonwagenstandplaatsen, zoals voorgeschreven in de Huisvestingsverordening Gouda 2009 (hierna: de Huisvestingsverordening). Het besluit de gevraagde huisvestingsverordening af te wijzen is voorbarig en dus onrechtmatig geweest. De bezwaarschriftencommissie heeft de bezwaren van eiseres niet inhoudelijk beoordeeld.
3.2 In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie gevolgd en het besluit van 4 oktober 2011 herroepen.
3.3 Door middel van publicatie in de Goudse Post van 14 november 2012 en door toezending van een brief op 12 november 2012 aan alle personen die op de belangstellendenlijst staan is het beschikbaar komen van de woonwagenstandplaats conform de gemeentelijke procedure bekend gemaakt. Eiseres heeft op 13 november 2012 schriftelijk kenbaar gemaakt belangstellend te zijn. Naast eiseres hebben tien andere kandidaten kenbaar gemaakt belangstelling te hebben voor de standplaats. Verweerder heeft een selectie gemaakt van de kandidaten en hierbij is eiseres aangemerkt als nummer zes in de rangorde. Bij besluit van 11 januari 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiseres, onder verwijzing naar de aanvraag van 12 september 2011, afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Verweerder heeft dit bezwaar als beroep aangemerkt en doorgezonden naar de rechtbank (AWB 13/909 BESLU).
4.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen in geschil is of het besluit van 11 januari 2013, in samenhang met het besluit van 30 oktober 2012, gezien moet worden als een beslissing op het bezwaar van 14 november 2011. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, alhoewel er samenhang is tussen de procedure zoals gevolgd naar aanleiding van de aanvraag van 12 september 2011 en de aanvraag van 13 november 2012, er sprake is van twee gescheiden procedures. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak met procedurenummers AWB 13/513 BESLU en AWB 13/909 BESLU.
4.2 Dat oordeel brengt hier mee dat het besluit van 30 oktober 2012 een onvolledige beslissing op bezwaar is omdat het primaire besluit weliswaar is herroepen, maar dat verweerder na heroverweging niet heeft beslist op de aanvraag van 12 september 2011.
4.3 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie: ABRvS 4 december 2012, LJN: AF1459) schrijft artikel 7:11 Awb voor dat het bestuursorgaan, indien het bij de beslissing op bezwaar tot herroeping van het bestreden besluit overgaat, daarbij tevens zijn opvatting omtrent de gegrondheid van de daartegen gemaakte bezwaren dient weer te geven in de vorm van een bepaalde uitspraak.
4.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in dit geval niet heeft kunnen volstaan met het enkel herroepen van het primaire besluit omdat daarmee nog immer niet beslist is op de aanvraag van 12 september 2011. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:11 van de Awb.
4.5 Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat het beroep dient te worden voortgezet als een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiseres van 12 september 2011. Het beroep is derhalve gegrond. De voorzieningenrechter zal het niet tijdig nemen van een besluit dat gelijk te stellen is, op grond van artikel 6:2 van de Awb, met een besluit, vernietigen voor zover niet is beslist op de aanvraag.
4.6 De voorzieningenrechter beziet vervolgens of dit geschil finaal kan worden beslecht en beantwoordt die vraag bevestigend.
4.7 Niet in geschil is dat ter zake van de aanvraag van eiseres van 12 september 2011 door verweerder niet de voorgeschreven gemeentelijke procedure is gevolgd. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de aanvraag had moeten afwijzen. Nu herstel van het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft in deze procedure niet meer mogelijk is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de procedure te voorzien door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover niet op de aanvraag is beslist.
5 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om het verzoek met toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe te passen.
6 Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1.416,--. Hiertoe is 1 punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het bijwonen van de zitting. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld en de waarde per punt op € 472,--.
III Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 30 oktober 2012 voor zover niet is beslist op de aanvraag van eiseres van 12 september 2011;
3. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover vernietigd;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.416,-- welke kosten verweerder aan eiseres dient te vergoeden;
5. bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt;
6. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
De uispraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.