ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-09-383146 - HA RK 10-731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van het huwelijk en de Nederlandse nationaliteit van kinderen geboren uit een bigame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van de Nederlandse nationaliteit van de kinderen van verzoeker, die in een bigame situatie verkeerde. Verzoeker, geboren in Marokko, had eerder een huwelijk met [Y] dat hij door verstoting had ontbonden. Hij verzocht de rechtbank vast te stellen dat zijn zeven kinderen de Nederlandse nationaliteit bezaten, omdat zij afstamden van een Nederlandse vader. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk met [Z] niet erkend kon worden, omdat het huwelijk met [Y] niet rechtsgeldig was ontbonden volgens de Nederlandse wet. De rechtbank stelde vast dat verzoeker niet had aangetoond dat [Y] instemde met de ontbinding van het huwelijk, wat noodzakelijk was voor erkenning van de verstoting in Nederland. Hierdoor werd het huwelijk met [Z] als bigame beschouwd en niet erkend. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet als juridische vader van de zes kinderen uit het huwelijk met [Z] kon worden aangemerkt, aangezien zij niet geboren waren uit een huwelijk dat naar Nederlands recht was erkend. De rechtbank wees het verzoek voor de overige kinderen af, maar erkende wel de Nederlandse nationaliteit van [K], die geboren was uit het huwelijk met [Y].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/383146 / HA RK 10-731
Beschikking van 7 maart 2013
in de zaak van
1. [verzoeker],
wonende te [woonplaats], Marokko,
verzoeker,
als gemachtigde van zijn dochter [K],
en in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen:
2. [A],
3. [B],
4. [C],
5. [D],
6. [E],
7. [F],
advocaat mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder aan te noemen: ‘de IND’)
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 21 december 2010 ingekomen verzoekschrift,
- de brieven van mr. Jap-A-Joe van 3 mei 2012 en 1 augustus 2012,
- de brieven van de IND van 22 februari 2011 en 25 oktober 2012,
- de brief van de officier van justitie van 16 november 2012.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mr. Jap-A-Joe. Namens de IND is mr. Meijer verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2. De feiten
2.1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1946 te [woonplaats], Marokko. Op 21 november 1969 is hij, komende uit Frankrijk, ingeschreven in Nederland onder de naam [Q]. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de naam van verzoeker op enig moment is gewijzigd in [verzoeker].
2.2. Op 3 november 1971 is verzoeker in Leeuwarden gehuwd met [X]. Dit huwelijk is op 13 juli 1982 door echtscheiding ontbonden. Bij Wet van 17 maart 1976 is aan verzoeker de Nederlandse nationaliteit verleend.
2.3. Op 9 februari 1988 is verzoeker in Marokko in het huwelijk getreden met [Y]. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 1988 [K] geboren.
2.4. Op 3 mei 1992 is verzoeker in Marokko in het huwelijk getreden met [Z]. Uit dit huwelijk zijn geboren:
a) [A], op [geboortedatum] 1993,
b) [B], op [geboortedatum] 1994,
c) [C], op [geboortedatum] 1996,
d) [D], op [geboortedatum] 1997,
e) [E], op [geboortedatum] 1999 en
f) [F], op [geboortedatum] 2001.
2.5. Verzoeker heeft op 12 oktober 1997 zijn echtgenote [Y] verstoten. In een ‘Acte de notorieté’ gedateerd 23 augustus 1999 is vermeld dat verzoeker haar niet meer in het huwelijk heeft teruggenomen.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
3.1. Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zijn zeven kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten. Hij voert daartoe – kort samengevat – aan dat alle uit zijn huwelijken geboren kinderen aan hem de Nederlandse nationaliteit ontlenen. Zij stammen af van een Nederlandse vader en hebben ingevolge artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit verkregen. Verzoeker voert aan dat hij bij het aangaan van zijn huwelijk met [Z] nog was gehuwd met [Y], maar dat de bigame situatie slechts tot 12 oktober 1997 heeft geduurd. Op die datum is het huwelijk met [Y] door verstoting ontbonden, waardoor er een einde kwam aan de situatie van strijd met de Nederlandse openbare orde. Bovendien meent verzoeker dat aan het bestaan van meerdere huwelijken niet de conclusie mag worden verbonden dat er tussen hem en zijn kinderen geen familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan. Het onderscheid dat daardoor tussen [K] enerzijds en de overige kinderen anderzijds zou worden gemaakt, is in strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM, evenals het mogelijk te maken onderscheid tussen de minderjarigen die zijn geboren uit [Z] voordat verzoeker [Y] verstootte en degenen die daarna zijn geboren.
3.2. De IND komt tot de conclusie dat [K] bij haar geboorte door afstamming van een Nederlandse vader de Nederlandse nationaliteit verkreeg. De overige zes kinderen van verzoeker zijn volgens de IND geboren uit een niet in Nederland erkend huwelijk van verzoeker, waardoor zij niet de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen.
3.3. De officier van justitie heeft geen standpunt kenbaar gemaakt, maar heeft wel aangegeven geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling. De rechtbank leidt hieruit af dat de officier van justitie zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank gaat er met partijen van uit dat [Q] dezelfde persoon is als verzoeker [verzoeker]. Dit blijkt met name uit een door de IND als bijlage 4 bij de brief van 25 oktober 2012 overgelegde ‘Certificat d’Individualité’ van 19 december 1996, waarin wordt verklaard dat [Q] en [verzoeker] één en dezelfde persoon zijn.
4.2. Tussen partijen staat niet (langer) ter discussie dat verzoeker ten tijde van de geboorte van [K] op [geboortedatum] 1988 gehuwd was met [Y] en dat dit huwelijk binnen de Nederlandse rechtsorde kan worden erkend. Van een eerder (nog niet ontbonden) huwelijk met [P], zoals aangetekend en doorgehaald op de persoonskaart van verzoeker, is onvoldoende gebleken. Verzoeker heeft, volgens aantekening op zijn persoonskaart, bij het aangaan van zijn huwelijk met [X] schriftelijk verklaard dat hij niet eerder gehuwd is geweest. Hij heeft daarbij overgelegd een ‘certificat de célibataire’, afgegeven door de Tribude Temsaman te Marokko. Nadat het huwelijk met [X] op 13 juli 1982 is ontbonden is verzoeker op 9 februari 1988 in het huwelijk getreden met [Y]. Verzoeker verkreeg bij Wet van 17 maart 1988 de Nederlandse nationaliteit, zodat zijn op [geboortedatum] 1988 uit voormeld huwelijk geboren dochter [K] op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 RWN als dochter van een Nederlandse vader, de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Aangezien niet is gebleken dat zij die nationaliteit nadien zou zijn verloren, zal de rechtbank vaststellen dat [K] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
4.3. Voor de beantwoording van de vraag of de overige zes kinderen van verzoeker in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het door verzoeker op 3 mei 1992 in Marokko met [Z] gesloten huwelijk binnen de Nederlandse rechtsorde kan worden erkend. Hiervoor is van belang dat vast komt te staan dat het eerdere huwelijk van verzoeker met [Y] tijdig, dat wil zeggen vóór 3 mei 1992, is ontbonden en dat die ontbinding binnen de Nederlandse rechtsorde wordt erkend.
4.4. Verzoeker voert aan dat zijn huwelijk met [Y] door verstoting is ontbonden. Hij heeft zijn echtgenote op 12 oktober 1997 verstoten door een verklaring af te leggen ten overstaan van twee ‘adouls’. De op schrift gestelde verklaring is blijkens de Nederlandse vertaling gehomologeerd door een rechter-notaris van de rechtbank van eerste aanleg van Nador. Uit de ‘Acte de Notorieté’ van 12 mei 1999 blijkt dat verzoeker zijn echtgenote niet heeft teruggenomen.
4.5. Nu uit het vorenstaande blijkt dat de verstoting pas na sluiting van het laatste huwelijk heeft plaatsgevonden, staat vast dat het huwelijk tussen verzoeker en [Y] in ieder geval niet was ontbonden op het moment dat verzoeker met [Z] in het huwelijk trad. De rechtbank stelt dan ook vast dat dit laatste huwelijk tot stand is gekomen in strijd met de Nederlandse rechtsorde en derhalve niet per 3 mei 1992 wordt erkend. Vervolgens dient zich de vraag aan of de verstoting die heeft plaatsgevonden in Marokko in Nederland wordt erkend en daarmee tot gevolg heeft dat het huwelijk tussen verzoeker en [Z] per datum van die verstoting in Nederland eveneens erkend wordt.
In Marokko is naar Marokkaans recht het huwelijk van verzoeker en [Y] ontbonden door uitsluitend een eenzijdige verklaring van verzoeker. Voor erkenning van een dergelijke ontbinding van het huwelijk in Nederland dient volgens artikel 10:58 aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek onder meer duidelijk te blijken dat de andere echtgenoot (in deze zaak [Y]) uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust. Aangezien het hier gaat om een uitzondering op de regel dat een verstoting in Nederland in strijd is met de openbare orde en daarom niet dient te worden erkend, worden strenge eisen gesteld aan de onderbouwing van de stelling dat de andere echtgenoot instemt met of berust in de ontbinding van het huwelijk. Dat daarvan sprake is moet niet te snel worden aangenomen, in welk verband de rechtbank verwijst naar de beschikkingen van de Hoge Raad van 13 juli 2001 (LJN: AB2623) en 21 december 2007 (LJN: BB8076). Het ligt op de weg van verzoeker aan te tonen dat [Y] met ontbinding van het huwelijk heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust.
4.6 Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat [Y] inmiddels is hertrouwd, uit welk feit blijkt dat zij instemt met ontbinding van hun huwelijk. Verzoeker heeft de juistheid van deze stelling echter niet aangetoond met bijvoorbeeld overlegging van een huwelijksakte. Aangezien verzoeker voorts op geen enkele wijze zijn stelling dat [Y] uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend met de verstoting heeft ingestemd nader heeft onderbouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 10:58 aanhef en onder c BW. Dit heeft tot gevolg dat de ontbinding van het huwelijk door verstoting van verzoeker met [Y] binnen de Nederlandse rechtsorde niet kan worden erkend. Het huwelijk is derhalve nog steeds in stand. Dit heeft weer tot gevolg dat op grond van artikel 10:32 BW het bigame huwelijk van verzoeker met [Z] wegens kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde in Nederland niet kan worden erkend.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat verzoeker naar Nederlands recht niet worden aangemerkt als de juridische vader van de zes uit zijn relatie met [Z] geboren kinderen, aangezien zij niet zijn geboren uit een huwelijk dat naar Nederlands recht tot stand is gekomen.
4.8. Met betrekking tot de door verzoeker aangehaalde artikelen van het EVRM overweegt de rechtbank dat artikel 8 geen onbeperkt recht geeft, maar een recht dat mede met het oog op de goede zeden kan worden beperkt. Het onthouden van erkenning aan een bigaam huwelijk is een beperking van het recht voortvloeiend uit artikel 8 dat als zodanig mogelijk is. Van een door artikel 14 verboden onderscheid tussen kinderen geboren staande huwelijk en kinderen die buiten huwelijk zijn geboren, is dan geen sprake. In dat verband overweegt de rechtbank voorts dat de Nederlandse wet de mogelijkheid biedt om onder bepaalde voorwaarden buiten huwelijk geboren kinderen te erkennen, ook wanneer de biologische vader gehuwd is. Daarmee geeft het Nederlandse recht voldoende waarborgen voor respect voor het privé-, familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en is evenmin sprake van onderscheid als bedoeld in artikel 14 EVRM.
4.9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek ten aanzien van [K] dient te worden toegewezen en ten aanzien van de overige zes kinderen dient te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat [K] vanaf haar geboorte op [geboortedatum] 1988 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham, mr. D.H. von Maltzahn en mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.