ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3941
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Griffierecht verschuldigd in renvooiprocedure, ook zonder verschijning eiser
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag zich gebogen over de vraag of griffierecht verschuldigd is in een renvooiprocedure, ook wanneer de eiser niet verschijnt. De verzoeker, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A], had bezwaar gemaakt tegen de heffing van griffierecht door de griffier van de rechtbank. De rechtbank constateerde dat het verzet tijdig was ingesteld, maar oordeelde dat het griffierecht in dit geval wel degelijk verschuldigd was.
De rechtbank overwoog dat volgens artikel 17 lid 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) partijen het griffierecht verschuldigd zijn vanaf hun verschijning op de terechtzitting. De rechter-commissaris had de partijen verwezen naar een zitting, wat betekent dat ook in renvooiprocedures griffierecht verschuldigd is, ongeacht of er een dagvaarding of verzoekschrift is ingediend. De rechtbank benadrukte dat zodra een advocaat zich voor een partij heeft gesteld, het griffierecht verschuldigd is, ongeacht het verdere verloop van de procedure.
De verzoeker voerde aan dat er geen echte contentieuze procedure was, omdat de andere partij niet was verschenen. De rechtbank verwierp dit argument en stelde dat de verschuldigdheid van het griffierecht niet afhankelijk is van het al dan niet verschijnen van de andere partij. De rechtbank concludeerde dat de griffier ook in dit geval het griffierecht terecht had geheven en dat de verzoeker niet vrijgesteld kon worden van deze verplichting.
Uiteindelijk wees de rechtbank het verzet van de verzoeker af, waarmee de beslissing van de griffier werd bekrachtigd. Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.