ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-09-431295 - HA RK 12-676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Griffierecht verschuldigd in renvooiprocedure, ook zonder verschijning eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag zich gebogen over de vraag of griffierecht verschuldigd is in een renvooiprocedure, ook wanneer de eiser niet verschijnt. De verzoeker, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A], had bezwaar gemaakt tegen de heffing van griffierecht door de griffier van de rechtbank. De rechtbank constateerde dat het verzet tijdig was ingesteld, maar oordeelde dat het griffierecht in dit geval wel degelijk verschuldigd was.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 17 lid 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) partijen het griffierecht verschuldigd zijn vanaf hun verschijning op de terechtzitting. De rechter-commissaris had de partijen verwezen naar een zitting, wat betekent dat ook in renvooiprocedures griffierecht verschuldigd is, ongeacht of er een dagvaarding of verzoekschrift is ingediend. De rechtbank benadrukte dat zodra een advocaat zich voor een partij heeft gesteld, het griffierecht verschuldigd is, ongeacht het verdere verloop van de procedure.

De verzoeker voerde aan dat er geen echte contentieuze procedure was, omdat de andere partij niet was verschenen. De rechtbank verwierp dit argument en stelde dat de verschuldigdheid van het griffierecht niet afhankelijk is van het al dan niet verschijnen van de andere partij. De rechtbank concludeerde dat de griffier ook in dit geval het griffierecht terecht had geheven en dat de verzoeker niet vrijgesteld kon worden van deze verplichting.

Uiteindelijk wees de rechtbank het verzet van de verzoeker af, waarmee de beslissing van de griffier werd bekrachtigd. Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/431295 / HA RK 12-676
Beschikking van 1 maart 2013
in de zaak van
[verzoeker]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG,
gevestigd te Den Haag,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.M. van der Wal - de Zoeten.
Partijen worden hierna aangeduid met '[verzoeker]' en 'de griffier'.
1.De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brieven van [verzoeker] van 1 en 9 oktober 2012, 12 november 2012, 14 en 24 januari 2013,
- de vier op 1 november 2012 ingekomen aanvullende verzetschriften,
- het op 13 december 2012 ingekomen verweerschrift.
2.De feiten
2.1.De rechter-commissaris in het faillissement van [A] heeft een viertal betwiste vorderingen van schuldeisers verwezen naar de rolzitting van deze rechtbank van 26 september 2012. Op genoemde rolzitting heeft [verzoeker] zich in die vier zaken gesteld als advocaat voor de gedaagde. Door de griffier is in elk van die zaken een bedrag van € 267,-- aan griffierecht in rekening gebracht. De nota's zijn verzonden op 4 oktober 2012.
2.2.[verzoeker] heeft bij brieven van 1 en 9 oktober 2012 bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van griffierecht. Op 31 oktober 2012 heeft hij de nota's voldaan en op 1 november 2012 zijn de aanvullende verzetschriften met betrekking tot de vier zaken ingekomen.
2.3.De griffier heeft in zijn verweerschrift van 12 december 2012 aangegeven dat een mondelinge behandeling van het verzet wat hem betreft achterwege kan blijven. Bij brief van 24 januari 2013 heeft [verzoeker] eveneens aangegeven af te zien van een mondelinge behandeling.
3.Het verzet en het verweer
3.1.[verzoeker] heeft op grond van artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) verzet ingesteld tegen de beslissing van de griffier tot heffing van griffierechten. Hij voert daarbij - samengevat - het volgende aan. Slechts in een verzoekschriftprocedure en in een dagvaardingsprocedure is griffierecht verschuldigd. Een renvooiprocedure valt hier niet onder, omdat deze niet wordt ingeleid met een verzoekschrift of een dagvaarding. Subsidiair voert hij aan dat er van een echte, via de civiele rol lopende, contentieuze procedure geen sprake is, zodat het heffen van griffierecht onterecht is. Voorts bieden het rolreglement en de wet thans niet meer de mogelijkheid van een voorwaardelijke stelinstructie. Voorheen kon een dergelijke instructie wel aan de rolwaarnemer worden gegeven, maar dit is door de digitalisering van de rol niet meer mogelijk. Ten slotte voert hij meer subsidiair nog aan dat er geen griffierecht verschuldigd is indien een materieel verwerende partij meldt dat hij zijn verweer handhaaft in het geval de renvooiprocedure doorgezet zou moeten worden.
3.2.De griffier voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank constateert dat het verzet tijdig is ingesteld.
4.2.Uit artikel 17 lid 2 WGBZ volgt dat partijen het griffierecht dat wordt geheven voor verificatiegeschillen verschuldigd zijn vanaf hun verschijning op de bepaalde terechtzitting en dat zij er voor dienen te zorgen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient. De onderhavige vier zaken zijn verificatiegeschillen. De rechter-commissaris heeft op grond van het bepaalde in artikel 122 lid 1 van de Faillissementswet partijen verwezen naar een door hem bepaalde terechtzitting. Hieruit volgt dat ook in renvooiprocedures griffierecht verschuldigd is. Een dagvaarding of verzoekschrift is daarvoor geen vereiste. De verwijzing door de rechter-commissaris treedt immers in de plaats van de dagvaarding.
4.3.Subsidiair voert [verzoeker] aan dat er geen sprake is van een echte contentieuze procedure, zodat het heffen van griffierecht onterecht is. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat er geen inhoudelijke procedure is gevoerd omdat de betwiste crediteur niet is verschenen, niet impliceert dat de verschenen partij geen griffierecht verschuldigd is. Zodra een advocaat zich voor een partij heeft gesteld is het griffierecht, ongeacht het verdere verloop van de procedure, verschuldigd. De verschuldigdheid van het griffierecht in renvooiprocedures is in de wet niet afhankelijk gesteld van het al dan niet verschijnen van de andere partij.
4.4.[verzoeker] voert voorts aan dat het vóór het digitale tijdperk mogelijk was een soort voorwaardelijke stelinstructie te geven en dat die mogelijkheid er thans niet meer is. De griffier heeft in zijn verweerschrift echter aangegeven dat het mogelijk is om in het zogenaamde B2-formulier (stellen gedaagde) aan te geven dat een curator zich alleen stelt in het geval eiser in het geding verschijnt. Hiermee kan de curator voorkomen dat hij, zoals thans het geval is, griffierecht moet betalen indien de eiser niet verschijnt. Een voorwaardelijke stelinstructie behoort derhalve ook thans nog tot de mogelijkheden. Uit het verweerschrift valt immers af te leiden dat met een dergelijke voorwaarde door de griffier rekening wordt gehouden.
4.5.Uit het vorenstaande volgt dat ook in een renvooiprocedure griffierecht verschuldigd is en dat daarbij niet van belang is dat een advocaat zich alleen stelt om, zoals [verzoeker] meer subsidiair heeft aangevoerd, als materieel verwerende partij te melden dat het verweer gehandhaafd blijft in het geval de procedure inhoudelijk doorgezet zou moeten worden. Een dergelijke vrijstelling voor het betalen van griffierecht is niet op de wet gegrond.
4.6.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzet dient te worden afgewezen.
5.De beslissing
De rechtbank wijst het verzet af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.