uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2013 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [plaats],
(gemachtigde: mr. J.L. Plokker),
het college van burgemeester en wethouders van De Haag, verweerder,
(gemachtigde mr. F. Darwish).
Bij besluit van 19 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres’ uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) vanaf 1 mei 2012 gedurende drie maanden met 100% verlaagd.
Bij besluit van 6 juli 2012 is het primaire besluit van 19 april 2012 gewijzigd in die zin dat de duur van de maatregel wordt beperkt tot verlaging van de uitkering met 100% gedurende de maand mei 2012.
Het bezwaar van eiseres tegen beide besluiten is bij besluit van 3 september 2012 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2012.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
feiten
1. Eiseres is voorafgaande aan het bestreden besluit tot twee keer toe, op 23 december 2011 (één maand) en op 20 februari 2012 (twee maanden), gekort op haar bijstandsuitkering in verband met het niet meewerken aan de verplichting tot arbeidsinschakeling. Directe aanleiding voor het bestreden besluit was de omstandigheid dat eiseres zonder bericht niet is verschenen op de oproep van 2 april 2012 om op 10 april 2012 een gesprek te voeren in het kader van de arbeidsinschakeling. Op 13 juni 2012 heeft eiseres tijdens een gesprek in het kader van de arbeidsinschakeling bevestigd dat zij alsnog bereid was deel te nemen aan een leerwerktraject. Zij is vervolgens aangemeld voor het verzuimspreekuur bij de Gemeentelijke geneeskundige Dienst (GGD). Blijkens de rapportage d.d. 21 juni 2012 heeft de GGD vastgesteld dat eiseres bekend is met orthopedische klachten en 22 weken zwanger is. Geoordeeld wordt dat eiseres niet belastbaar is met werk. Bij besluit van 6 juli 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat aangezien zij sinds juni 2012 volledig meewerkt met het aangeboden leertraject, de noodzaak van het handhaven van de maatregel over de volle periode van 3 maanden is komen te vervallen. De maatregel wordt beperkt tot korting van 100% in de maand mei 2012.
standpunt eiseres
2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat het, daargelaten de vraag of eiseres verwijtbaar heeft gehandeld, maatschappelijk onverantwoord is om een alleenstaande moeder in totaal zes maanden uit te sluiten van het recht op een uitkering vanwege het niet willen volgen van een traject als buurtservicemedewerker. Eiseres voert verder aan dat zij op medische gronden niet in staat was het traject bij het Haags Werk Bedrijf te volgen.
overwegingen
3. Door intrekking van het besluit van 19 april 2012, is het bezwaar daar tegen wegens gebrek aan belang terecht niet-ontvankelijk verklaard. Centraal staat thans de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de uitkering met één maand heeft gekort.
4. De rechtbank begrijpt het primaire standpunt van eiseres in die zin dat betoogd wordt dat mede gelet op de eerder opgelegde maatregelen het onverantwoord is – ongeacht of sprake is van verwijtbaar gedrag- om de uitkering nogmaals te korten. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Arbeidsinschakeling is een van de centrale punten in de Wwb. Zij is er op gericht om het verstrekken van uitkeringen uit schaarse publieke middelen zo beperkt mogelijk te houden, door er voor te zorgen dat de uitkeringsgerechtigde zo snel mogelijk weer deel neemt aan de arbeidsmarkt. Bovendien speelt het ook een belangrijke rol bij het creëren van maatschappelijk draagvlak voor het verstrekken van uitkeringen aan hen die het nodig hebben. De aan de arbeidsinschakeling verbonden verplichtingen dienen derhalve niet licht genomen te worden. Verwijtbaar niet-nakomen houdt doorgaans in dat betrokkene de verplichtingen op zich zelf wel kan nakomen, maar om hem/haar moverende redenen er voor kiest om dit niet te doen. Onder die omstandigheden heeft betrokkene het in eigen hand om al dan niet te voldoen aan de gestelde verplichtingen, en komen de gevolgen van de weigerachtige houding geheel voor rekening en risico van betrokkene.
5. Resteert de vraag of sprake is van verwijtbaar handelen aan de zijde van eiseres. De rechtbank stelt vast dat eiseres over een periode van maanden bij herhaling niet is verschenen op afspraken zonder opgave van reden of bericht van verhindering, laatstelijk ten aanzien van de afspraak op 10 april 2012. Dat eiseres niet in staat was op deze afspraken te verschijnen is gesteld noch gebleken. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat zij vanwege klachten aan haar knie geen deel kon nemen aan het traject als buurtservicemedewerker, maar dat rechtvaardigt allerminst het niet-verschijnen op afspraken waar haar arbeidsinzet zal worden besproken. Uit het geheel van feiten en omstandigheden, leidt de rechtbank af dat eiseres feitelijk weigerde met verweerder in gesprek te zijn over de mogelijkheid tot het werken als buurservicemedewerker. De rechtbank gaat er vanuit dat het zonder reden of bericht niet verschijnen op de afspraak van 10 april 2012 evenzeer valt terug te voeren op genoemde weigering. Nog daargelaten de vraag of eiseres nu wel of niet fysiek in staat was om als buurtservicemedewerker te werken, is de rechtbank van oordeel dat eiseres door het niet-verschijnen op 10 april 2012 (weer) haar arbeidsverplichtingen onder de Wwb met voeten heeft getreden. De opgelegde korting van één maand is naar het oordeel van de rechtbank niet strijdig met het door verweerder gehanteerde beleid.
6. Bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder van een verlaging had moeten afzien, zijn niet gebleken. Onder bijzondere omstandigheden kan in ieder geval niet worden geschaard het enkele feit dat eiseres over langere tijd geen uitkering meer heeft gekregen en dus aanzienlijke geldproblemen heeft. Immers die omstandigheid komt, gelijk hierboven is overwogen, voor haar rekening en risico. Andere bijzondere omstandigheden zijn niet gebleken. Dat het welzijn van haar kind (en/of de ongeboren vrucht) ernstig in gevaar komen, is onvoldoende met feiten onderbouwd. Het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2012 is terecht ongegrond verklaard.
7. Het beroep is mitsdien ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van
de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.