ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 25395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de arbeidsmarkt voor Turkse werknemers en de toepassing van Besluit 1/80

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse werknemer en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Köse, had een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsvergunning, die was afgewezen door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 6 van het Besluit 1/80, dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor Turkse werknemers regelt. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet kon aantonen dat hij een jaar legale arbeid had verricht, wat een vereiste is voor het verkrijgen van de rechten die voortvloeien uit dit artikel. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op de standstillbepaling in artikel 13 van het Besluit 1/80, omdat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat de voorwaarde van prioriteitgenietend aanbod ook gold in de periode van 1 december 1980. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag van eiser niet in strijd was met het discriminatieverbod en dat de beroepsgrond van eiser faalde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

vRECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/25395
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser], te Voorburg, eiser
(gemachtigde: mr. E. Köse),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, (voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel), verweerder
(gemachtigde: M.A.M. Janssen).
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) verleend onder de beperking 'verblijf bij partner [naam A]' in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid in loondienst op grond van het Turks Associatieverdrag' afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep dateren van 10 september 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2012. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Op 1 september 1997 heeft eiser een visum kort verblijf gekregen, waarmee hij op 3 september 1997 naar Nederland is gekomen.
Op 20 juli 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel 'arbeid in loondienst'. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 9 november 2004 afgewezen. Op 8 februari 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 8 februari 2010 ingewilligd. Eiser heeft vervolgens een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam A]’, geldig van 8 februari 2010 tot 8 februari 2011. Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft verweerder deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 5 juli 2010. Bij besluit van 8 december 2011 heeft verweerder het door eiser tegen het besluit van 25 oktober 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
Op 2 december 2010 heeft eiser een aanvraag om wijziging van de beperking ingediend naar ‘verblijf bij partner [naam B]’. Bij besluit van 11 april 2011 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen door eiser ingediende bezwaarschrift is eveneens bij besluit van 8 december 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
Eiser is sinds 23 maart 2010 werkzaam als uitzendkracht bij uitzendbureau [naam C]. In zijn uitzendovereenkomst staat dat eiser is aangesteld als algemeen medewerker.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet voldoet aan het vereiste als bedoeld in artikel 6, eerste lid, bij het eerste streepje, van het besluit van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (Besluit 1/80). Eiser voldoet evenmin aan de nationale toelatingsvoorwaarden voor het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’, omdat er voldoende prioriteitgenietend aanbod is voor de functie van eiser.
3. Vooraf overweegt de rechtbank dat de mededeling van eiser in het beroepschrift dat hij verzoekt de gronden van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen – zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan.
4. Op grond van artikel 6, eerste lid, eerste streepje van Besluit 1/80 heeft de Turkse werknemer, behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser hieraan niet voldoet.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de afwijzing van zijn aanvraag strijd oplevert met de Standstillbepalingen zoals neergelegd in artikel 7 van besluit nr. 2/76 van de Associatieraad betreffende de tenuitvoerlegging van artikel 12 van de overeenkomst van Ankara (Besluit 2/76) en artikel 13 van het Besluit 1/80. Het recht van de Europese Unie brengt immers met zich dat de regelgeving en wetgeving die van toepassing waren op het moment van inwerkingtreding van Besluit 2/76 en Besluit 1/80 het enig juiste juridische wettelijke toetsingskader dient te zijn. Op dat moment gold in het Nederlandse vreemdelingenrecht de Vreemdelingenwet 1964. Toen werd er nog niet getoetst aan het prioriteitgenietend aanbod. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
6. Eiser kan zich niet met succes beroepen op artikel 7 van Besluit 2/76, reeds omdat dit besluit in dit geval niet van toepassing is. Hiertoe acht de rechtbank redengevend dat, gelet op de artikelen 1, 11 en 13 van voornoemd besluit, dit besluit op 20 december 1976 in werking is getreden en tot 1 december 1980 van toepassing was. Nu de feiten en omstandigheden waarop eiser zich heeft beroepen, dateren van na 1 december 1980, is Besluit 2/76 niet van toepassing (zie de uitspraak van deze rechtbank van 23 april 2012, LJN: BW6143).
7. Met betrekking tot het beroep van eiser op de Standstillbepaling zoals neergelegd in artikel 13 van Besluit 1/80 overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) (bijvoorbeeld de uitspraak van
20 september 1990, C-192/89, www.eur-lex.europa.eu) heeft deze standstillbepaling rechtstreekse werking in de lidstaten. Dit houdt – kort gezegd – in dat de lidstaten geen nieuwe beperkingen mogen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebieden legaal zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat de voorwaarde dat moet worden voldaan aan het prioriteitgenietend aanbod ook al gold in de periode van 1 december 1980. Eiser heeft deze motivering niet, althans onvoldoende weersproken. De enkele stelling dat de regelgeving en wetgeving die van toepassing waren op het moment van inwerkingtreding van Besluit 1/80 het enige juiste wettelijke toetsingskader kan zijn, is hiertoe onvoldoende.
8. Dit betekent dat de beroepsgrond faalt.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 37 van het Aanvullend Protocol
EEG-Turkije en artikel 10 van Besluit 1/80. Eiser verwijst in dit verband naar een arrest van het Hof van 8 mei 2003 inzake Wählergruppe Gemeinsam (C-171/01). Volgens eiser stelt het Hof in dat arrest ondubbelzinnig vast dat de uitleg en strekking van artikel 10 van Besluit 1/80 op dezelfde wijze moet plaatsvinden als bij de uitlegging van hetzelfde beginsel voor werknemers van de Gemeenschap (thans Unie). Volgens eiser betekent dit dat zelfs indien een reeds legaal toegelaten Turkse werknemer van werkgever verandert voordat hij daar drie jaar heeft gewerkt dan wel nog niet één jaar heeft gewerkt op grond van deze artikelen zonder de toets van ‘prioriteitgenietend arbeidsaanbod’ dan wel een tewerkstellingsvergunningsplicht recht op toegang tot arbeid heeft en daarmee een recht op verblijf behoudt. Een eventuele tegenwerping dat het toetsen aan prioriteitsgenietend aanbod en de tewerkstellingsvergunningsplicht niet valt onder het begrip ‘overige arbeidsvoorwaarden’ kan geen stand houden, aangezien dit begrip volgens de uitleg van het Hof een ruime betekenis heeft in die zin dat deze bepaling gelijke behandeling voorschrijft met betrekking tot alles wat rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met de uitoefening van een werkzaamheid in loondienst in de ontvangende lidstaat, aldus eiser. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
10. Ingevolge artikel 37 van het Aanvullend Protocol past elke lidstaat op de werknemers van Turkse nationaliteit die tewerkgesteld zijn in de Gemeenschap een stelsel toe dat wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie uit hoofde van de nationaliteit ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van de andere lidstaten van de Gemeenschap, voor wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden.
11. Ingevolge artikel 10 van Besluit 1/80 passen de Lidstaten van de Gemeenschap op de Turkse werknemers die tot hun legale arbeidsmarkt behoren een stelsel toe dat wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie uit hoofde van de nationaliteit ten opzichte van communautaire werknemers, voor wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden.
12. Het beroep van eiser op het arrest Wählergruppe treft geen doel, omdat eiser, anders dan de vreemdelingen in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 van het Besluit 1/80 (zie de punten 36, 67 en 68 van dat arrest). Het recht van een Turkse werknemer van toegang tot de arbeidsmarkt en het verrichten van arbeid (en het daaruit volgende recht van verblijf, zie het arrest van het Hof van 6 juni 2005 inzake Bozkurt, C-434/93, punt 28) wordt toegekend door artikel 6 van het Besluit 1/80 en niet door artikel 37 van het Aanvullend Protocol of artikel 10 van het Besluit 1/80. Deze twee laatstgenoemde bepalingen hebben betrekking op het verbod tot discriminatie wat betreft lonen en arbeidsvoorwaarden. De reden waarom eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 van het Besluit 1/80 is erin gelegen dat hij niet voldoet aan de in die bepaling gestelde voorwaarde van – kort gezegd – een jaar legale arbeid en dus niet in het ontbreken van prioriteitgenietend aanbod. Eiser lijkt dit in zijn betoog te miskennen. Van tot het stellen van prejudiciële vragen nopende twijfel is in dit geval geen sprake.
13. Aangezien eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 van het Besluit 1/80 en zijn beroep op de standstillbepalingen niet slaagt, is de door het nationale recht gestelde eis van prioriteitgenietend aanbod op eiser van toepassing.
14. Dit betekent dat ook deze beroepsgrond faalt.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Otag-Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.