ECLI:NL:RBDHA:2013:9984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
09/437551 / KG RK 13-402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.A. van der Horst, naar aanleiding van een tussenvonnis dat op 30 januari 2013 was gewezen door de meervoudige strafkamer, waarin de rechters mrs. Rabbie, Van Dorp en Bierling zitting hadden. De verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij in hun tussenvonnis geen ruimte boden voor het aanvoeren van legale inkomstenbronnen en reeds hadden geoordeeld dat de verzoeker had betaald voor kunst, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid wekte.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2013 hebben de gewraakte rechters schriftelijk hun standpunt toegelicht, waarin zij stelden dat de beoordeling van getuigenverzoeken in de ontnemingsprocedure niet leidt tot de schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat processuele beslissingen, zoals het afwijzen van getuigenverzoeken, in het algemeen geen grond voor wraking opleveren, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen.

De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend en dat de verzoeker ontvankelijk was, maar dat er geen redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet. De rechters hadden ook verzocht om een verbod op verdere wrakingsverzoeken, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen, omdat niet was gebleken van misbruik van het wrakingsmiddel. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan alle betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/13
zaaknummer: 09/437551 / KG RK 13-402
parketnummer: 09/754084-07
datum beschikking: 18 maart 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
verzoeker,
raadsman: mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam;
strekkende tot wraking van:
mrs Rabbie, Van Dorp en Bierling, strafrechters in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 30 januari 2013 is door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank, waarin zitting hadden mrs Rabbie, Van Dorp en Bierling, een tussenvonnis gewezen in de ontnemingsprocedure tegen verzoeker. Naar aanleiding van dit vonnis is op
14 februari 2013 door de raadsman namens verzoeker een schriftelijk verzoek strekkende tot wraking van voormelde rechters ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 4 maart 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. van der Horst, is verschenen.
Het wrakingsverzoek is door de raadsman aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities toegelicht. Mrs Rabbie, Van Dorp en Bierling hebben de wrakingskamer bij brief van 21 februari 2013 bericht dat zij niet ter zitting zullen verschijnen en zij hebben om die reden hun standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht, welk standpunt hierna onder 4 zal worden besproken. Officier van justitie mr. M.L.B. Wille is ter zitting verschenen en heeft de wrakingskamer in overweging gegeven het wrakingsverzoek af te wijzen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat uit de motivering in het op 30 januari 2013 gewezen tussenvonnis - met betrekking tot afwijzende beslissingen van de rechtbank op een aantal namens verzoeker gedane verzoeken ter zake van onderzoekshandelingen - blijkt dat de rechtbank geen ruimte wenst te bieden aan verzoeker en zijn raadsman om aannemelijk te (doen) maken dat er wel degelijk legale bronnen van inkomsten zijn geweest en dat daaruit tevens blijkt dat de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat door verzoeker is betaald voor de kunst. Hierdoor is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid gewerkt.
In de ter zitting van de wrakingskamer overgelegde pleitnotities wordt betoogd dat de ontnemingsprocedure voor een belangrijk deel geen betrekking heeft op feiten die waren tenlastegelegd zodat de rechtbank voor dat deel van de ontnemingsvordering niet gebonden is aan het oordeel van de rechtbank in de strafzaak. Door desondanks in genoemde motiveringen van het tussenvonnis telkens te verwijzen naar het oordeel van de rechtbank in de strafzaak, oordeelt de rechtbank in het tussenvonnis al ten gronde over een deel van de ontnemingsvordering, waardoor ook daarmee de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid is gewekt.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

Mrs Rabbie, Van Dorp en Bierling hebben niet in de wraking berust. Zij stellen zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. Daartoe is onder meer het volgende aangevoerd.
Bij de beoordeling van getuigenverzoeken in de ontnemingsprocedure mag worden teruggegrepen op hetgeen in het veroordelend vonnis waaraan de ontnemingsvordering ten grondslag ligt is overwogen en beslist zonder dat de ontnemingsrechter de (gerechtvaardigde) schijn van vooringenomenheid op zich laadt. Bovendien geldt bij de beoordeling van een getuigenverzoek in een ontnemingsprocedure een van de commune regels afwijkend criterium in die zin dat de ontnemingsrechter mede in zijn oordeel kan betrekken of dat verzoek, in het licht van de door het OM aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens, voldoende is onderbouwd. De aan die onderbouwing te stellen eisen mogen afhankelijk worden gesteld van de mate waarin de rechter het standpunt van het OM voorshands aannemelijk acht. Overigens is het afwijzen van een getuigenverzoek een processuele beslissing die, behoudens bijzondere omstandigheden, niet tot het oordeel kan leiden dat de rechter vooringenomen is.
Ten slotte hebben de rechters gesteld dat het onderhavige verzoek het tweede door verzoeker ingediende wrakingsverzoek is in de ontnemingsprocedure en vinden zij dat een verbod op verdere wrakingsverzoeken wegens oneigenlijk gebruik van het middel wraking op zijn plaats is.

5.De ontvankelijkheid van verzoeker in het wrakingsverzoek

Aanleiding van het wrakingsverzoek is het op 30 januari 2013 gewezen tussenvonnis in de ontnemingsprocedure tegen verzoeker. De raadsman heeft op de zitting van de wrakingskamer desgevraagd verklaard dat een afschrift van het tussenvonnis per post is toegezonden naar zijn kantoor waar het op 4 februari 2013 is ontvangen. Het vonnis is vervolgens op 14 februari 2013 met verzoeker besproken. Op 15 februari 2013 is het wrakingsverzoek per fax ingekomen ter griffie van de rechtbank. Dewrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend en acht verzoeker derhalve ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Het door de rechtbank afwijzen van verzoeken strekkende tot het horen van getuigen of andere onderzoeksverrichtingen zijn processuele beslissingen. In het algemeen levert een processuele beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er omstandigheden zijn die grond geven te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn dergelijke omstandigheden gesteld noch aannemelijk geworden. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van een processuele beslissing aan de orde te stellen. Daarover dient in hoger beroep te worden geklaagd.
6.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
6.5.
De wrakingskamer wijst het verzoek van de gewraakte rechters om een verbod op verdere wrakingsverzoeken uit te spreken af. Het enkele feit dat reeds eerder is gewraakt in dezelfde procedure is daartoe onvoldoende, nu niet is gebleken dat het thans voorliggende wrakingsverzoek volstrekt oneigenlijk is en misbruik van het wrakingsmiddel oplevert.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. R.A. van der Horst;
• de officier van justitie mr. M.L.B. Wille;
• de rechters mrs Rabbie, Van Dorp en Bierling.
Aldus beslist door mrs D. Aarts, O. van der Burg en S.J. Hoekstra-van Vliet, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2013.