In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, een alleenstaande moeder, vorderingen heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden. Eiseres verzocht om onmiddellijke invrijheidstelling en om een betalingsregeling van € 300,-- per maand met betrekking tot een opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering tot invrijheidstelling afgewezen, omdat de Staat het beleid met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel naar voorlopig oordeel juist heeft toegepast. Eiseres had een betalingsregeling voorgesteld die zou leiden tot een totale voldoening van het verschuldigde bedrag pas na 172 jaar, wat niet als een redelijke termijn werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder de zorg voor haar twee zieke kinderen, niet voldoende waren om van het standaardbeleid af te wijken. Eiseres werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tot elektronisch toezicht en detentiefasering, omdat er een andere rechtsgang openstond met voldoende waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door de voorgestelde betalingsregeling niet te accepteren en dat er geen aanleiding was voor onmiddellijke invrijheidstelling. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.