Uitspraak
[verdachte],
Beoordeling van het bezwaar
uitvoeringvan onderzoekshandelingen betreffen en artikel 182 Sv niet de mogelijkheid biedt om daartegen op te komen.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 maart 2013 uitspraak gedaan over het bezwaarschrift van de verdachte, ingediend op 20 februari 2013, tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 6 februari 2013. De verdachte had verzocht om uitstel van de geplande getuigenverhoren en om zijn aanwezigheid bij deze verhoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris eerder, op 3 december 2012, al had beslist over de verzoeken van de verdachte, waaronder het verzoek om getuige [getuige A.] te horen. De rechtbank oordeelt dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, omdat de verdachte tegen de eerdere beslissing van de rechter-commissaris geen bezwaar kon maken op grond van het toen geldende artikel 241 van het Wetboek van Strafvordering. De invoering van artikel 182 Sv op 1 januari 2013 biedt geen mogelijkheid om alsnog bezwaar te maken tegen eerdere beslissingen waartegen geen rechtsmiddel openstond.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de rechter-commissaris de verzoeken van de verdachte op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de bezwaarmogelijkheid niet is gecreëerd door de beschikking van de rechter-commissaris van 6 februari 2013, waarin werd vermeld dat bezwaar mogelijk was. De rechtbank heeft de zaak in raadkamer behandeld, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.M.E. de Bont, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. E.A.C. Sachs, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, zowel primair als subsidiair.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar op alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de verzoeken van de verdachte niet in behandeling worden genomen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier, en is gegeven in raadkamer te Den Haag.