In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A] en [B], in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige [C]. De verzoekers, die in Nederland wonen, vroegen de rechtbank vast te stellen dat hun dochter [C], geboren op 25 januari 2007 in Irak, vanaf haar geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De verzoekers, die zelf gevlucht zijn uit Irak en in Nederland zijn genaturaliseerd, voerden aan dat [C] uit twee Nederlandse ouders is geboren en daarom recht heeft op de Nederlandse nationaliteit.
De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft in deze zaak geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, omdat [C] door afstamming van een Nederlandse moeder bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit verkreeg. De officier van justitie heeft zich niet inhoudelijk op het verzoek uitgelaten, maar gaf aan geen behoefte te hebben aan een zitting, wat door de rechtbank werd geïnterpreteerd als een verwijzing naar het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [B] de biologische moeder van [C] is, wat is aangetoond door een DNA-onderzoek. De rechtbank concludeert dat, op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap, [C] vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit, omdat haar moeder, [B], op dat moment de Nederlandse nationaliteit had. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekers toegewezen en vastgesteld dat [C] vanaf haar geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.