In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een Amerikaanse nationaliteit bezittende verzoekster, die stelde dat zij de Nederlandse nationaliteit niet had verloren. De verzoekster, geboren op [geboortedag] 1935 in [geboorteplaats] (voormalig Nederlands Indië), had in 2006 de Amerikaanse nationaliteit verkregen, maar betoogde dat deze verkrijging niet vrijwillig was. Zij had de Amerikaanse nationaliteit aangevraagd om in aanmerking te komen voor een aanzienlijke bijdrage in de kosten van een levensbedreigende operatie, en niet uit een oprechte wens om de Amerikaanse nationaliteit te verkrijgen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de Rijkswet op het Nederlanderschap, specifiek artikel 15, dat bepaalt dat het Nederlanderschap verloren gaat door vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de redenen van verzoekster om de Amerikaanse nationaliteit te verkrijgen zo dwingend waren dat niet gesproken kon worden van een vrijwillige verkrijging. De rechtbank oordeelde dat verzoekster vanaf haar geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat haar verzoek om vaststelling van het bezit van de Nederlandse nationaliteit moest worden toegewezen. De rechtbank wees de verzochte uitvoerbaar verklaring bij voorraad af, omdat deze uitspraak zich daar niet toe leent.