ECLI:NL:RBDHA:2013:9453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
C-09-446872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de eiseres in vordering tot verbod op uitzetting van haar vader

In deze zaak heeft eiseres, als wettelijk vertegenwoordiger van haar vader, de Staat der Nederlanden gedagvaard in een kort geding. Eiseres vorderde een verbod op de uitzetting van haar vader, die geen verblijfsvergunning heeft en op het punt staat te worden uitgezet naar Afghanistan. De vader is in vreemdelingenbewaring gesteld en heeft eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die is afgewezen vanwege verdenkingen van gedragingen die onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen. Eiseres stelt dat de uitzetting van haar vader ernstige gevolgen heeft voor haar, aangezien zij lijdt aan een psychotische stoornis en een Posttraumatische Stressstoornis. De rechtbank heeft de zaak op 18 juli 2013 behandeld en op 19 juli 2013 uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering. De rechtbank oordeelt dat eiseres in feite opkomt tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat aan de voorgenomen uitzetting van haar vader ten grondslag ligt. Tegen dit besluit staat een bestuursrechtelijke procedure open, waarin de belangen van eiseres kunnen worden meegewogen. De voorzieningenrechter concludeert dat het niet verenigbaar is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dat eiseres naast de bestuursrechtelijke procedure ook de rechtmatigheid van het handelen van de Staat aan de civiele rechter kan voorleggen. Eiseres is daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/446872 / KG ZA 13-836
Vonnis in kort geding van 19 juli 2013
in de zaak van
[A] en [B] als wettelijk vertegenwoordigers van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.J.M. Dreessen te Sittard,
tegen:
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Pietermaat te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiseres’ en ‘de Staat’.

1.Het procesverloop

Eiseres heeft de Staat op 16 juli 2013 doen dagvaarden om op 18 juli 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 19 juli 2013 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 juli 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres is de dochter van [A] (hierna: de vader) en [B]. Eiseres, haar broertje en moeder hebben een verblijfsvergunning.
2.2.
De vader heeft geen verblijfsvergunning. Uit een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 mei 2013 volgt dat een aanvraag van de vader tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning is afgewezen, de vertrektermijn is verkort tot nul dagen en een inreisverbod tegen de vader is uitgevaardigd. Eerdere aanvragen van de vader tot verlening van een verblijfsvergunning zijn afgewezen omdat hij wordt verdacht van gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
2.3.
De vader is in vreemdelingenbewaring gesteld en zal op 21 juli 2013 worden uitgezet naar Afghanistan.
2.4.
De vader heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 mei 2013 en heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, verzocht een voorlopige voorziening te treffen die strekt tot het verbieden van zijn uitzetting. Dat verzoek zal heden (19 juli 2013) ter zitting worden behandeld.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert:
primair:de Staat te verbieden de vader uit te zetten of hem uit Nederland te verwijderen en (zo leest de voorzieningenrechter:) uitvoering te geven aan de beslissing van 30 mei 2013, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en de Staat te verbieden om de vader in vreemdelingenbewaring te nemen of te houden;
subsidiair:de Staat te veroordelen tot het binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis ongedaan maken van de uitzetting van de vader indien daartoe reeds is overgegaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert eiseres het volgende aan. De Staat handelt onrechtmatig jegens eiseres. Eiseres lijdt aan een psychotische stoornis en aan een Posttraumatische Stressstoornis. De inbewaringstelling van de vader, de aankomende uitzetting en de kans dat eiseres de vader in elk geval de komende tien jaren niet zal zien, hebben geleid tot een verergering van de klachten van eiseres. De verwachting is dat deze klachten alleen maar zullen toenemen. De acties van de Staat tegen de vader raken de belangen van eiseres rechtstreeks omdat die acties ernstige gevolgen voor eiseres hebben en nog zullen hebben.
De Staat schendt met zijn handelen artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De belangen van eiseres worden in de bestuursrechtelijke procedures die de vader heeft lopen niet, althans onvoldoende meegewogen. De vader heeft een actieve en dominante positie in het leven van eiseres en kan vanwege het inreisverbod niet op bezoek komen. Er is dus sprake van een grove gezinsinbreuk die ten onrechte door de Staat als proportionele maatregel wordt opgevoerd.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Eiseres heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens haar handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
De Staat voert als meest verstrekkende verweer aan dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering. Eiseres heeft niet betwist dat zij met deze procedure in feite opkomt tegen het besluit van 30 mei 2013 dat aan de voorgenomen uitzetting van de vader ten grondslag ligt. Tegen dat besluit staat een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter open, ook voor eiseres als belanghebbende. Dat de toetsing bij de bestuursrechter terughoudend is, doet daar niet aan af. Die terughoudende toetsing maakt niet dat zich – zoals eiseres stelt – een leemte voordoet waarin de voorzieningenrechter in kort geding kan of moet voorzien.
4.3.
Met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is niet verenigbaar dat eiseres – naast de bestuursrechtelijke procedure – de gelegenheid zou hebben de rechtmatigheid van het handelen van de Staat aan de voorzieningenrechter in kort geding ter toetsing voor te leggen. Anders dan eiseres stelt, kunnen haar belangen in de bestuursrechtelijke procedure worden meegewogen en is dat blijkens het besluit van 30 mei 2013 ook gebeurd. Dat de nieuwste medische informatie over de gevolgen van het handelen van de Staat voor eiseres niet door de bestuursrechter is meegewogen, is enkel te wijten aan het feit dat die informatie niet aan de bestuursrechter is overgelegd. Die omstandigheid biedt geen aanleiding voor aanvullende rechtsbescherming door de civiele rechter. Een en ander leidt ertoe dat eiseres niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
4.4.
Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt eiseres om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.
hvd