In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die verzocht om benoeming tot notaris te Rotterdam, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser was tot 19 januari 2011 notaris, maar is uit dat ambt ontzet. De staatssecretaris heeft op 8 februari 2012 meegedeeld dat het verzoek om benoeming niet in behandeling wordt genomen en heeft het bezwaar van eiser op 30 augustus 2012 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ingevolge artikel 8, vierde lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep openstaat tegen de weigering van benoeming tot notaris, tenzij de verzoeker een ambtenaar of dienstplichtige is. Eiser viel niet onder deze uitzonderingen, waardoor de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft de eerdere beslissing van de staatssecretaris vernietigd en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 944,-, te betalen door de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.