ECLI:NL:RBDHA:2013:7940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_39
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Identificatie van rekeninghouder bij de Kredietbank Luxembourg en de gevolgen voor belastingaanslag en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij eiser, geïdentificeerd als rekeninghouder bij de Kredietbank Luxembourg (KB Lux), in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting en een opgelegde verzuimboete. Eiser ontkende houder te zijn van een rekening bij de KB Lux, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast op verweerder rustte. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser rekeninghouder is geweest, gebaseerd op gegevens uit het gemeentelijke basisadministratiesysteem en de unieke combinatie van voor- en achternaam van eiser. De rechtbank oordeelde dat de omkering van de bewijslast terecht was, gezien de onherroepelijk geworden informatiebeschikking die aan eiser was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet overtuigend had aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was. De rechtbank bevestigde ook de redelijkheid van de schatting van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, evenals de opgelegde verzuimboete van € 226 wegens het niet doen van aangifte. De rechtbank concludeerde dat de aanslag en de verzuimboete terecht waren opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/39
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van
28 mei 2013 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 23 november 2012 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.194 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.972 (aanslagnummer [aanslagnummer]) en de daarbij opgelegde verzuimboete van € 226 en in rekening gebrachte heffingsrente van € 111.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013.
Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 april 2013 naar het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De enveloppe waarin die brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de door PostNL verstrekte informatie leidt de rechtbank af dat de postbezorger van PostNL op 12 april 2013 geen gehoor heeft gekregen op genoemd adres, dat hij toen daar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief binnen drie weken na 12 april 2013 op de – kennelijk in die mededeling genoemde – afhaallocatie kon worden afgehaald, en dat PostNL de enveloppe op 7 mei 2013 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens de elektronisch geraadpleegde gegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat eiser sinds 29 oktober 2011 ingeschreven op genoemd adres. Vervolgens heeft de griffier de brief op 8 mei 2013 nogmaals per gewone post verzonden aan eiser op dat adres.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (de KB Lux) documenten en microfiches van de KB Lux ontvreemd. Deze gegevens zijn in handen gekomen van de Belgische autoriteiten. Op 27 oktober 2000 zijn deze gegevens door de Belgische autoriteiten op basis van de Richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen verstrekt aan het Ministerie van Financiën te Den Haag. De Belastingdienst/FIOD heeft naar aanleiding van deze gegevens vervolgens onderzoek gedaan, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het onderzoek richtte zich op het vaststellen van de identiteit van Nederlandse rekeninghouders waarvan de gegevens waren vermeld op de verkregen afdrukken van de microfiches (de renseignementen). Verweerder heeft eiser geïdentificeerd als houder van rekening nummer [rekeningnummer], die op naam was gesteld van [X], met een saldo per 31 januari 1994 van (in totaal) ƒ 34.399,89.
2.
Eiser is geboren op [datum] 1956 en is ongehuwd.
3.
Verweerder heeft eiser bij brief van 11 maart 2002, onder verwijzing naar de verplichting om inlichtingen te verstrekken en de bij niet nakoming daarop gestelde sanctie van omkering van de bewijslast, verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen.
4.
Eiser heeft op het door hem op 27 maart 2002 ondertekende formulier “verklaring buitenlandse bankrekeningen” verklaard geen buitenlandse bankrekening(en) te hebben aangehouden. Op 5 april 2002 heeft er een gesprek tussen verweerder en eiser plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft eiser ontkend vermogen in het buitenland te hebben (gehad). Hierbij is afgesproken dat verweerder bij de FIOD nadere inlichtingen zou vragen over de identificatie van eiser.
5.
Verweerder heeft eiser, nadat de FIOD nader onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de onder 1 vermelde rekening bij de KB Lux had verricht, bij brief van 25 april 2002 opnieuw verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken over de in het buitenland aangehouden bankrekening. Op 24 juni 2002 heeft verweerder een rappelbrief naar eiser verzonden.
6.
Op 24 september 2002 is door een medewerker van de FIOD een proces-verbaal van de identificatie van eiser als rekeninghouder opgemaakt.
7.
Op of omstreeks 28 februari 2009 is eiser uitgenodigd om vóór 1 april 2009 aangifte te doen van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 (de aangifte).
8.
Eiser heeft op 31 maart 2009 verzocht om uitstel tot het indienen van aangifte. Dit uitstel is hem verleend tot 1 september 2009. Nu eiser de aangifte niet voor die datum heeft ingediend is op 22 december 2009 respectievelijk 2 maart 2010 aan eiser een herinnering en een aanmaning verzonden. Bij de laatste brief is eiser aangemaand de aangifte vóór 16 maart 2010 in te dienen. Eiser heeft hieraan niet voldaan.
9.
Met dagtekening 1 maart 2011 heeft eiser alsnog een aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 aan verweerder verzonden.
10.
In zijn brief van 20 september 2011 heeft verweerder aangekondigd binnenkort aanslagen inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009 aan eiser te gaan opleggen. Tevens heeft verweerder een aantal vragen gesteld aan eiser over het onder 1 vermelde rekeningnummer. In reactie hierop heeft eiser in een telefoongesprek met verweerder medegedeeld dat hij geen rekening bij de KB-Lux heeft. Daarbij hebben verweerder en eiser tevens afgesproken dat eiser gegevens zal opvragen bij de KB-Lux dan wel een verklaring van de KB-Lux zal overleggen. Daartoe heeft verweerder op 6 oktober 2011 aan eiser een voorbeeldbrief toegezonden om de gegevens op te vragen bij de KB-Lux. Wegens het uitblijven van een reactie heeft verweerder op 27 oktober 2011 een rappel aan eiser verzonden.
11.
Verweerder heeft op 15 november 2011 aan eiser een informatiebeschikking ingevolge artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) afgegeven. Hiertegen heeft eiser op 17 november 2011 een bezwaarschrift ingediend, dat bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2012 niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van eiser hiertegen is bij uitspraak van de rechtbank van 5 juli 2012 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
12.
Verweerder heeft eiser bij brief van 10 juli 2012 in kennis gesteld van zijn voornemen om een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 (de aanslag) op te leggen waarbij wordt afgeweken van de ingediende aangifte, met een vergrijpboete van 100%. Eiser heeft niet gereageerd op dit voornemen. Bij brief van 20 augustus 2012 heeft verweerder de mededeling opleggen aanslag en de boetebeschikking verzonden.
13.
Met dagtekening 7 september 2012 is aan eiser de aanslag opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag is in tegenstelling tot het eerdere voornemen en de mededeling zoals vermeld onder 12, geen vergrijpboete opgelegd maar een verzuimboete van € 226.
14.
Het bezwaar van eiser tegen de aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2012 ongegrond verklaard.
15.
In geschil is of de aanslag, de verzuimboete en de beschikking heffingsrente terecht en naar juiste bedragen zijn vastgesteld.
16.
Eiser neemt het standpunt in dat hij ten onrechte is geïdentificeerd als rekeninghouder bij de KB-Lux. De aanslag is dan ook ten onrechte aan hem opgelegd. Daarnaast komt eiser op tegen de verzuimboete en de heffingsrente.
Identificatie
17.
Eiser ontkent houder te zijn (geweest) van een rekening bij de KB Lux. De rechtbank stelt voorop, gelet op de ontkenning daarvan door eiser, dat op verweerder de bewijslast rust dat eiser houder is (geweest) van een bankrekening bij de KB Lux. Verweerder heeft de gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de renseignementen vergeleken met de gegevens in het geautomatiseerde systeem Beheer van Relaties van de belastingdienst (het BVR-systeem). Het BVR-systeem wordt voor wat betreft natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Blijkens het proces-verbaal van ambtshandeling is aan de hand van het BVR-bestand vastgesteld dat er slechts één persoon voorkomt met de achternaam [achternaam X] met voorletter [voorletter X], dat deze persoon [X] betreft en dat de voornaam van deze persoon [voornaam X] is. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze uitkomst te twijfelen. Gelet op de combinatie van de voor- en achternaam van eiser op het renseignement en op de omstandigheid dat in het BVR-systeem maar één persoon voorkomt met dezelfde achternaam en voorletter(s) als die van eiser, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser rekeninghouder is (geweest) van de rekening met nummer [rekeningnummer]. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit bewijs van verweerder niet ontkracht door de enkele ontkenning door eiser zonder verder medewerking te verlenen aan het onderzoek. Ook de stelling van eiser dat er geen onderzoek is verricht naar personen met dezelfde familienaam die woonachtig zijn in Suriname en Indonesië leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd en bovendien vaststaat dat de microfiches betrekking betrekking hebben op Nederlandse rekeninghouders.
Omkering bewijslast
18.
Verweerder neemt het standpunt in dat de bewijslast dient te worden omgekeerd aangezien de onder 11 genoemde informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.
19.
In artikel 27e van de Awr is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid van de Awr, de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
20.
Vaststaat dat eiser niet de in de informatiebeschikking van 15 november 2011 gevraagde inlichtingen heeft verstrekt en dat deze informatiebeschikking gelet op het genoemde onder 11 onherroepelijk is komen vast te staan. Dit houdt in dat de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 27e Awr het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij eiser overtuigend aantoont dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De enkele, blote stelling van eiser dat hij geen rekeninghouder bij de KB Lux is (geweest), is daarvoor onvoldoende.
Redelijke schatting
21.
Eiser is – naar de rechtbank bewezen acht – houder van de voornoemde rekening bij de KB Lux. Eiser heeft geen opening van zaken hierover gegeven. Nu verweerder evenmin kon beschikken over gegevens van de KB Lux vanwege het bankgeheim, is verweerder ter vaststelling van de over de betrokken jaren verschuldigde belasting aangewezen op een schatting.
22.
Verweerder heeft de hoogte van de correctie voor de jaren 1990 tot en met 2000 gebaseerd op een modelmatige berekening waarbij gebruik is gemaakt van de gegevens op de microfiches en gegevens verkregen van de rekeninghouders die wel hebben meegewerkt aan het onderzoek van de belastingdienst (de meewerkers). Voor de jaren na 2000 is het berekende saldo per 1 januari 2000 jaarlijks verhoogd met een verondersteld rendement. Als uitgangspunt heeft te gelden dat deze berekening jegens de betreffende rekeninghouder (weigeraar en geïdentificeerde ontkenner) redelijk en dus niet willekeurig mag zijn. Deze mag echter, gelet op de mate waarin gegevens slechts summier beschikbaar zijn, wel enige ruwheid vertonen (vgl. HR 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN: BN6324).
23.
Naar de rechtbank begrijpt is verweerder voor de berekening van de correctie over het belastingjaar 2008 uitgegaan van een verondersteld rendement van afgerond 4,2% over het berekende saldo van het vermogen per 1 januari 2008 van € 295.519. Hierbij is geen rekening gehouden met stortingen en/of onttrekkingen. De door verweerder gehanteerde oprenting van het (geschatte) vermogen acht de rechtbank redelijk. Daarvan uitgaande heeft verweerder ter vaststelling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen het gemiddeld vermogen terecht berekend op 50% van (€ 295.519 + € 307.931) = € 301.725. Het ligt op de weg van eiser met gegevens te komen die onderbouwen dat hij de bankrekening en het daarop staande tegoed in 2008 niet meer tot zijn beschikking had.
Dit alles leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat met betrekking tot de omvang van eisers buitenlandse vermogen en het daarover behaalde rendement, sprake is van een redelijke schatting.
Heffingsrente
24.
Met betrekking tot eisers grief dat ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 30f van de Awr wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de in rekening gebrachte heffingsrente conform de hiervoor genoemde wettelijke bepaling berekend en daarom niet te hoog vastgesteld. Bovendien biedt de wettelijke regeling van artikel 30f van de Awr naar zijn tekst en strekking geen ruimte om het in rekening brengen van heffingsrente in dit geval achterwege te laten.
Verzuimboete
25.
Verweerder heeft eiser ingevolge artikel 67a van de Awr een verzuimboete opgelegd van € 226 wegens het niet doen van aangifte. Nu vaststaat dat eiser, hoewel verweerder hem daartoe heeft uitgenodigd en aangemaand, niet tijdig aangifte heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Voor een verzuimboete geldt niet het vereiste dat aan de zijde van de belastingplichtige sprake moet zijn van opzet of grove schuld, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld het opleggen daarvan achterwege behoort te blijven. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft eiser onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit de afwezigheid van alle schuld zou kunnen blijken. De rechtbank acht de opgelegde boete van € 226, alle omstandigheden in aanmerking nemend, dan ook passend en geboden.
26.
Gelet op het vorenoverwogene is naar het oordeel van de rechtbank de aanslag terecht en naar het juiste bedrag aan eiser opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
27.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, voorzitter, en mr. K.M. Braun en mr. R.C.H.M. Lips, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
. de naam en het adres van de indiener;
. een dagtekening;
. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
. de gronden van het hoger beroep