ECLI:NL:RBDHA:2013:19702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
AWB 12/20260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de schadevergoeding voor onrechtmatige vrijheidsontneming van een Palestijnse vreemdeling, eiser, die op 28 april 2012 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland werd geweigerd. De vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was vanaf 21 mei 2012, omdat eiser niet tijdig was gehoord door de rechtbank, zoals vereist door de wet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het normbedrag voor schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsontneming € 80,-- per dag bedraagt, in plaats van de door verweerder aangeboden € 50,-- per dag. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van in totaal € 3360,-- aan eiser, evenals de proceskosten van € 1180,--. De uitspraak benadrukt het belang van rechtseenheid in de toekenning van schadevergoeding en bevestigt de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/20260
V-nr: [nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1986, van Palestijnse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. J.T.A. Bos, advocaat te Utrecht
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Op 28 april 2012 is eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 2 juli 2012 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die datum is opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 3 juli 2012. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op 13 juli 2012 heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Het onderzoek is door de meervoudige kamer van de rechtbank voortgezet ter openbare zitting van 28 februari 2013.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door
mr. J.W. Kreumer. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Nu de bewaring op 2 juli 2012 is opgeheven, spitst het geschil, mede gelet op de beroepsgronden van eiser, zich toe op de vraag of er grond bestaat om aan eiser met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 schadevergoeding toe te kennen.
2.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 april 2012 de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd in Aanmeldcentrum (AC) Schiphol. Vanaf 8 mei 2012 is hem de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd in Detentiecentrum (DC) Schiphol (grenslogies).
3.
Verweerder heeft bij faxbericht van 2 juli 2012 te kennen gegeven dat de aan eiser opgelegde maatregel vanaf 27 mei 2012, de dag waarop uiterlijk een kennisgeving door verweerder aan de rechtbank had moeten worden verzonden, onrechtmatig is en bereid te zijn de schade over de periode van 27 mei 2012 tot 2 juli 2012 te vergoeden. Verweerder heeft aangeboden voor eisers verblijf in zowel het AC als het DC € 50,-- per dag toe te kennen, hetgeen in totaal een bedrag van € 1800,-- maakt.
4.1
Eiser heeft het aanbod van verweerder niet geaccepteerd. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een hoger schadevergoedingsbedrag toe te kennen dan door verweerder is aangeboden. Allereerst stelt eiser dat de maatregel vanaf dan 21 mei 2012 onrechtmatig moet worden geacht.
4.2
Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 juli 2012 blijkt dat niet in geschil is dat eiser op 6 mei 2012 beroep heeft ingediend tegen de oplegging van de maatregel. Op grond van de in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 genoemde termijn had hij uiterlijk op 20 mei 2012 dienen te worden gehoord door de rechtbank. Dat is niet gebeurd. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2008, LJN: BD4768) heeft de maatregel vanaf 21 mei 2012, zijnde de dag volgend op de dag waarop de rechtbank op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 eiser uiterlijk had moeten horen, onrechtmatig voortgeduurd. Hierbij is niet van belang of het niet tijdig horen van eiser al dan niet aan verweerder is toe te rekenen. De beroepsgrond slaagt.
5.1
Voorts betoogt eiser dat het normbedrag van € 50,-- per dag te laag is voor zijn verblijf in zowel het AC als het DC.
5.2
De rechtbank constateert dat uit de (eerstelijns-)jurisprudentie blijkt dat bij toekenning van schadevergoeding bij onrechtmatig bevonden toegepaste vrijheidsontneming verschillende normbedragen worden toegekend door de zittingsplaatsen Haarlem en Amsterdam. Uit het oogpunt van rechtseenheid heeft de rechtbank er daarom voor gekozen deze zaak, waarin deze kwestie de kern van het geschil is, in gemengde samenstelling te behandelen.
5.3
De rechtbank stelt vast dat uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat voor ten onrechte ondergegane vrijheidsontneming op grond van artikel 6 van de Vw 2000 een normbedrag van € 80,-- per dag wordt toegekend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2013, 201203208/1/V4, www.raadvanstate.nl, en de uitspraak van 22 juni 2012, LJN: BX0065). Uit de hiervoor genoemde uitspraak van 22 juni 2012 leidt de rechtbank af dat de Afdeling dit normbedrag heeft toegekend voor zowel de dagen dat de betreffende vreemdeling in het AC als die waarop hij in het DC op grond van grenslogies heeft verbleven.
5.4
Gelet op deze jurisprudentie is in de voorliggende zaak relevant of de situatie in het AC en het DC ten tijde van het verblijf van eiser aldaar is veranderd sinds deze uitspraken, zodat een lager bedrag dient te worden vergoed dan de Afdeling heeft vastgesteld. Zulke verandering is niet aannemelijk gemaakt door verweerder. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen aanleiding is om verweerder in zijn standpunt te volgen dat een normbedrag van € 50,-- per dag moet worden gehanteerd voor eisers verblijf in zowel het AC als het DC.
5.5
Ten aanzien van eisers stelling dat het normbedrag voor zijn verblijf in het DC hoger dan € 80,-- per dag dient te zijn gelet op de feitelijke situatie aldaar, oordeelt de rechtbank dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt.
5.6
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder ten onrechte € 50,-- in plaats van € 80,-- schadevergoeding per dag heeft aangeboden voor de dagen dat eiser heeft verbleven in het AC en in het DC.
6.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is met ingang van 21 mei 2012 in strijd met artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000.
7.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in AC Schiphol en in DC Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 3360,--.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1180,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3360,-- (zegge: drieduizenddriehonderdzestig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1180,-- (zegge: elfhonderdtachtig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mr. A.J. van Putten en mr. C.W.M. Giesen, rechters, in aanwezigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LvD
Coll: FW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.