ECLI:NL:RBDHA:2013:19701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
AWB 12/30757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van verblijfskosten op vervoersonderneming bij uitzetting vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vervoersonderneming en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de kosten van verblijf van een vreemdeling in Nederland. De vervoersonderneming, vertegenwoordigd door mr. S.L. Fronik, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris waarin verblijfskosten werden verhaald in verband met de uitzetting van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet aannemelijk had gemaakt dat er voor 15 maart 2011 een geldige aanwijzing was gegeven om de vreemdeling terug te vervoeren, waardoor de aansprakelijkheid van de vervoersonderneming was opgeschort. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van de vervoersonderneming in zijn geheel gegrond. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke en tijdige communicatie van aanwijzingen door de autoriteiten aan vervoersondernemingen, vooral in het kader van de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/30757

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[Eiseres],
vervoersonderneming en rechtspersoon naar buitenlands recht, statutair gevestigd te [naam vestigingsplaats] [naam vestigingsland], eiseres,
gemachtigde: mr. S.L. Fronik, advocaat te Amstelveen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2012 heeft verweerder op grond van artikel 65, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op eiseres de kosten verhaald die zijn gemaakt in verband met de uitzetting van [naam vreemdeling 1] (factuurnr. [nummer], € 60.104,08). Eiseres heeft tegen dit besluit op 17 april 2012 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 september 2012 heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder heeft het totaalbedrag van de in rekening gebrachte kosten bijgesteld tot € 52.044,--.
Op 27 september 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het besluit van 10 september 2012 ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Eiseres en verweerder zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Tevens is ter zitting verschenen de heer [naam], wettelijk vertegenwoordiger van eiseres in de Benelux. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 21 augustus 2010 is de vreemdeling [naam vreemdeling 1] (hierna: [naam vreemdeling 2]) de toegang tot Nederland geweigerd. Op 22 augustus 2010 heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) een removal order uitgevaardigd ten aanzien van [naam vreemdeling 2], gericht aan eiseres. Op dezelfde datum heeft [naam vreemdeling 2] een asielaanvraag ingediend. Bij uitspraak van 1 oktober 2010 heeft de rechtbank het beroep van [naam vreemdeling 2] tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. Vervolgens is hij op 8 mei 2011 uitgezet naar Kinshasa.
Bij het besluit van 22 maart 2012 heeft verweerder verblijfskosten voor de periode van 4 oktober 2010 tot 8 mei 2011, de gemaakte kosten voor het verkrijgen van een laissez-passer, de presentatiekosten en de administratiekosten op eiseres verhaald. Bij de thans bestreden beschikking van 10 september 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard ten aanzien van de in rekening gebrachte verblijfskosten voor de periode van 4 oktober 2010 tot 11 oktober 2010 en de periode van 8 april 2011 tot en met 8 mei 2011,de gemaakte kosten voor het verkrijgen van een laissez-passer, de presentatiekosten en de administratiekosten.
2.
Gelet op overweging 1 beperkt het geschil zich thans tot de rechtmatigheid van de door verweerder in rekening gebrachte kosten voor het verblijf van [naam vreemdeling 2] in de periode van 11 oktober 2010 tot 8 april 2011 (begroot op € 52.044,--).
3.1
Op grond van artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 66 van de Vw 2000 en artikel 6.2 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is verweerder bevoegd de kosten van uitzetting te verhalen op de vreemdeling of op een vervoersonderneming.
3.2
Op grond van artikel 6.3, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 omvatten de kosten van uitzetting in ieder geval de kosten verbonden aan het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met de grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.
3.3
Het beleid in paragraaf A2/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 vermeldt het volgende:
“In artikel 65, tweede lid, Vw is opgenomen dat de vervoersonderneming op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling vervoert naar een plaats buiten Nederland (…). Hiervoor worden ‘removal orders’ gehanteerd (…).
(…)
Gedurende de gehele periode, vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland tot aan het moment dat de vreemdeling door de vervoersonderneming daadwerkelijk naar een plaats buiten Nederland wordt gevoerd, is de vervoerder verantwoordelijk voor de vreemdeling. (…).
(Dit) betekent (onder meer) dat alle kosten die door de overheid worden gemaakt en voortkomen uit het (feitelijk) verblijf van de vreemdeling in Nederland, ook ten laste komen van de vervoerder (zie A2/7.1.7).”
3.4
In paragraaf A2/7.1.7 van de Vc 2000 staat vermeld:
“Indien een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de asielaanvraag opgeschort. Er zullen pas weer kosten op de vervoerder worden verhaald nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.”
4.1
Eiseres stelt dat het verhalen van de verblijfskosten voor de periode voor 15 maart 2011 niet rechtmatig is omdat zij pas bij het faxbericht van de KMar van 15 maart 2011 een aanwijzing heeft gekregen om [naam vreemdeling 2] terug te vervoeren. In de periode voorafgaand aan 15 maart 2011 zijn er slechts enkele korte telefonische overleggen tussen eiseres en verweerder geweest, maar er is toen geen soortgelijke mededeling als het faxbericht van 15 maart 2011 ontvangen. Het verhalen van de verblijfskosten na 15 maart 2011 is niet rechtmatig omdat in het faxbericht van 15 maart 2011 staat vermeld dat een vlucht na 10 april 2011 diende te worden geboekt omdat de KMar pas na die datum escorts beschikbaar kon stellen.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de removal order die op 22 augustus 2010 ten behoeve van [naam vreemdeling 2] is afgegeven, als aanwijzing in de zin van het hierboven weergegeven beleid moet worden aangemerkt. Hieraan hoefde eiseres niet gelijk uitvoer te geven, omdat [naam vreemdeling 2] een asielprocedure was gestart. Die procedure was op 4 oktober 2010 afgerond. Uit het overzicht van vrije mutaties blijkt dat op 11 oktober 2010, om 12:06 uur opnieuw een aanwijzing zoals bedoeld in het beleid is gegeven. Verweerder stelt daarbij dat de wijze waarop een dergelijke aanwijzing wordt gegeven vormvrij is. Het faxbericht van de KMar van 15 maart 2011 is slechts ten overvloede verzonden.
5.1
De rechtbank stelt vast dat gelet op paragraaf A2/7.1.7 van de Vc 2000 door de indiening van de asielaanvraag door [naam vreemdeling 2] de aansprakelijkheid voor de kosten is opgeschort. Uit paragraaf A2/7.1.7 van de Vc 2000 volgt dat nadat de vreemdeling verwijderbaar is, opnieuw een aanwijzing dient te worden gegeven om de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland. Volgens paragraaf A2/7.1.5 van de Vc 2000 worden hiervoor removal orders gebruikt.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat na de opschorting van de aansprakelijkheid van eiseres op enig moment eerder dan 15 maart 2011 een aanwijzing als bedoeld in paragraaf A2/7.1.7 van de Vc 2000 is gegeven. Eerst met het faxbericht van de KMar van 15 maart 2011 is opnieuw voor beide partijen duidelijk en onbetwist een aanwijzing gegeven om [naam vreemdeling 2] terug te vervoeren. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat uit het overzicht van vrije mutaties blijkt dat op 11 oktober 2010 (om 12:06 uur) opnieuw een aanwijzing zou zijn gegeven. Nog afgezien van het feit dat het overzicht van vrije mutaties naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing biedt voor verweerders stelling omdat dit overzicht eenzijdig is opgesteld en de strekking ervan door eiseres wordt betwist, is hiermee geen removal order gegeven als bedoeld in paragraaf A2/7.1.5 van de Vc 2000. Verweerder heeft daarmee niet in overeenstemming met zijn eigen beleid een aanwijzing gegeven aan eiseres. Hieruit volgt dat de aansprakelijkheid van eiseres tot 15 maart 2011 was opgeschort. Verweerder heeft daarom ten onrechte verblijfskosten in rekening gebracht voor de periode van 11 oktober 2010 tot 15 maart 2011. In zoverre kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
5.3
Ten aanzien van de periode van 15 maart 2011 tot 8 april 2011 is de rechtbank eveneens van oordeel dat verweerder ten onrechte verblijfskosten bij eiseres in rekening heeft gebracht. In het faxbericht van de KMar van 15 maart 2011 is immers expliciet aan eiseres verzocht om vanaf 10 april 2011 een boeking te maken, omdat de KMar Schiphol eerst vanaf die datum escorts beschikbaar heeft. Nu eiseres geen zeggenschap heeft over de beschikbaarheid van escorts bij de KMar, dient het voortduren van het verblijf van [naam vreemdeling 2] in die periode daarom niet voor rekening van eiseres te komen. Ook op dit punt is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
6.
De conclusie is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen nu, gelet op hetgeen in 5.2 en 5.3 is overwogen, het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar niet tot een ander resultaat zal kunnen leiden.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1416,-- (1 punt voor het maken van bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
8.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar in het geheel gegrond;
- herroept de primaire beschikking van 22 maart 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- (zegge: honderd zesenvijftig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1416,-- (zegge: veertienhonderdzestien euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mrs. A.J. van Putten en H.T. Masmeyer, rechters, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: AS
Coll.: LvD
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.