ECLI:NL:RBDHA:2013:19687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
AWB 13 / 29801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor opvang asielzoeker met psychische klachten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker van Gambiaanse nationaliteit. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor het continueren van zijn opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva), welke door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) was afgewezen. De verzoeker, die lijdt aan PTSS en andere psychische klachten, stelde dat hij in zeer bijzondere omstandigheden verkeerde die hem recht gaven op opvang buiten de Rva. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat verzoeker zichzelf niet kan redden en dat er geen acute medische noodsituatie was die opvang rechtvaardigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet voldeed aan de criteria voor opvang zoals vastgelegd in de Rva en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regels rechtvaardigden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen grond was om te oordelen dat de opvang van verzoeker moest worden voortgezet. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent opvang van asielzoekers en de noodzaak van concrete bewijsvoering van bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 29801
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2013 in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Gambiaanse nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenveld, advocaat te Haarlem),
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
verweerder,
(gemachtigde: mr. S.F. Leeuwin, werkzaam bij het COA).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2013(het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het continueren van de opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt – naar de voorzieningenrechter begrijpt – dat verweerder verboden wordt verzoeker op 27 november 2013 uit de opvang te verwijderen.
Verweerder heeft op 26 november 2013 schriftelijke inlichtingen verstrekt.
De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb uitspraak gedaan zonder voorafgaande zitting.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op de volgende gronden. Verzoeker behoort niet tot één van de categorieën vreemdelingen zoals genoemd in artikel 1, aanhef en onder d, Rva, juncto artikel 3, tweede en derde lid, Rva. Voorts is geen sprake van een acute medische noodsituatie waardoor geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 28 maart 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA4652). Evenmin is anderszins sprake van een zeer bijzondere situatie in het geval van verzoeker op grond waarvan buiten de Rva om opvang moet worden verstrekt.
3. Verzoeker voert aan dat hij is aan te merken als een zeer kwetsbare persoon die zonder hulp en bescherming ernstig in gevaar komt. Verzoeker is slachtoffer van stelselmatige kindermishandeling en heeft geen ouders die voor hem zorgen. Verzoeker heeft daarnaast psychische problematiek en is aangemerkt als zwakbegaafd. Op verweerder rust daarom de plicht om verzoeker een veilige plek te bieden om te verblijven. Daarom is sprake van zeer bijzondere omstandigheden die tot opvang nopen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker een verklaring van zijn psycholoog bij I-psy van 3 juli 2013 overgelegd en een onderwijskundigrapport van 26 september 2012.
3.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker geen recht heeft op opvang op grond van artikel 3 Rva. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer voornoemde uitspraak van 28 maart 2007) waarnaar verweerder heeft verwezen, kan de vreemdeling, ook als hij niet valt onder de reikwijdte van de Rva, in aanmerking komen voor opvang. De in artikel 3 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) neergelegde wettelijke taak van verweerder houdt ook in dat het opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de door de minister aangewezen categorieën van artikel 3 Rva. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, blijkt, afgezien van het feit dat de overgelegde stukken inmiddels zijn gedateerd, niet uit deze stukken dat sprake is van dermate bijzondere omstandigheden die tot de conclusie leiden dat verzoeker buiten de Rva opvang moet worden verleend. Uit de verklaring van verzoekers psycholoog blijkt weliswaar dat verzoeker lijdt aan PTSS klachten en dat de klachten zich uiten in de vorm van depressie, slecht slapen, nachtmerries, herbelevingen en veel lichamelijke klachten, maar hieruit valt niet af te leiden dat verzoeker, zoals gesteld, zichzelf niet kan redden en om die reden moet worden opgevangen. De overgelegde verklaringen bevatten geen informatie over de feitelijke gevolgen van het beëindigen van de opvang. Gelet hierop is verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans niet gehouden om de opvang aan verzoeker te continueren.
4. Verzoeker heeft voorts betoogd dat verweerder op grond van de artikelen 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden de opvang van verzoeker moet continueren. Zonder opvang is verzoekers recht op human dignity in gevaar. Verzoeker verwijst ter onderbouwing hiervan naar het voorlopig besluit van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 25 oktober 2013.
4.1
Het voorlopig besluit roept de Nederlandse regering op alle mogelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat ernstige, onherstelbare schade wordt berokkend aan personen die zich in een precaire situatie bevinden. Het betreft een voorlopig standpunt en geen inhoudelijke beoordeling van de klacht. Het voorlopig besluit is dan ook niet juridisch bindend. Gelet op het voorgaande bestaat vooralsnog geen grond voor het oordeel dat op verweerder, als orgaan van de Nederlandse overheid, op grond van het voorlopig besluit van het ECSR thans de verplichting rust de opvang van verzoeker te continueren.
5. Het beroep van verzoeker op de artikelen 13 en 31 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) faalt eveneens, nu deze bepalingen niet worden aangemerkt als een ieder verbindende bepaling als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet en dus geen rechtstreekse werking hebben. Het beroep van verzoeker op het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328) leidt evenmin tot een ander oordeel, nu dit arrest ziet op de opvang en leefgeld van minderjarige uitgeprocedeerde asielzoekers en hun in Nederland verblijvende ouders die niet meewerken aan uitzetting en is derhalve niet van toepassing op de situatie van verzoeker. Uit dit arrest vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen algemene zorgplicht voor de Staat om alle uitgeprocedeerde (meerderjarige) vreemdelingen opvang te verlenen.
6. Verzoeker heeft zich voorts beroepen op het VN Kinderrechtenverdrag. Daargelaten dat verzoeker niet heeft aangegeven op welke bepaling hij zich beroept, kan verzoeker reeds geen aanspraak maken op bepalingen van voornoemd Verdrag, nu verzoeker meerderjarig is.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van J. van Roode, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.