Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
mogelijkheidbiedt om het in artikel 7, eerste lid, genoemde recht om te mogen blijven uit te breiden, door te bepalen dat het instellen van beroep tegen een beslissing in eerste aanleg meebrengt dat de asielzoeker de uitkomst daarvan in de lidstaat mag afwachten. De Nederlandse overheid heeft van die mogelijkheid tot uitbreiding echter geen gebruik gemaakt. De zinsnede in rechtsoverweging 49 van het arrest
‘of, in voorkomend geval, de beslechting van het eventuele beroep tegen die beslissing’, ziet op de situatie dat een lidstaat van de mogelijkheid tot uitbreiding wel gebruik heeft gemaakt en is voor Nederland dus niet van toepassing. Daarnaast volgt uit de in overweging 3.2 genoemde Afdelingsjurisprudentie dat de asielgerelateerde aspecten, en met name het door eiser ingeroepen refoulement-verbod, bij het verzoek om opheffing van het inreisverbod aan de orde kunnen komen. Eiser kan derhalve wel degelijk een rechterlijk oordeel verkrijgen over artikel 3 van het EVRM en over vluchtelingrechtelijke bescherming, doch niet in onderhavige procedure. De rechtbank volgt daarom evenmin de stelling van eiser dat hij - bij niet inhoudelijke beoordeling van het asielberoep - geen daadwerkelijk rechtsmiddel heeft zoals bedoeld in artikel 39 van de Procedurerichtlijn, artikel 13 van het EVRM en artikel 46 van de Herziene Procedurerichtlijn. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.