Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Overwegingen
Op 30 december 2011 is de Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) in de Vreemdelingenwet geïmplementeerd en op 31 december 2011 in werking getreden. Vanaf deze datum kan eiser niet meer ongewenst worden verklaard. De in het besluit van 6 januari 2011 opgelegde ongewenstverklaring wordt ongedaan gemaakt vanaf de implementatie van de Terugkeerrichtlijn op 31 december 2011.
Nu eiser een ernstige bedreiging vormt voor de openbare veiligheid, omdat hij is veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf voor onder andere het medeplegen van moord, wordt een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren. Eiser kan geen rechten ontlenen aan het Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije
(Besluit 1/80). Daarom hoeft niet getoetst te worden of het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving.
Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging is voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Eiser komt niet voor de gevraagde vergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking, omdat hij niet gedurende vijf jaar ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf hier te lande heeft gehad.
De rechtbank zal hetgeen eiser aanvoert tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd daarom beoordelen alsof dit deel uitmaakt van zijn gronden gericht tegen het inreisverbod.
- na een jaar legale arbeid in die Lid-staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemer uit de Lid-staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid in die Lid-staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
BO2088) in rechtsoverweging 2.1.4. als volgt overwogen:
“
In het arrest Sedef[de rechtbank: het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 10 januari 2006, C-230/03 (ECLI:NL:XX:2006:AV6308)]
, voor zover thans van belang, heeft het Hof onder punt 39 overwogen dat het in de punten 13 tot en met 15 van het arrest van 5 oktober 1994, C-355/93, Eroglu, heeft verklaard dat artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 alleen de continuïteit van de tewerkstelling bij dezelfde werkgever beoogt te garanderen, en dus niet van toepassing is op een Turkse werknemer die na een jaar legale arbeid van werkgever is veranderd en om verlenging van zijn arbeidsvergunning verzoekt om weer in het bedrijf van zijn eerste werkgever arbeid in loondienst te gaan verrichten.Uit de tekst van artikel 6, eerste lid, eerste streepje van besluit nr. 1/80, bezien in samenhang met voorgaande overweging, volgt dat een Turkse werknemer daaraan slechts rechten kan ontlenen, indien deze na een jaar legale arbeid bij een werkgever te hebben verricht zijn werkzaamheden bij diezelfde werkgever heeft voortgezet. Hoewel de vreemdeling van 11 september 2003 tot 11 september 2004 alsmede van 1 februari 2005 tot 1 februari 2007 legale arbeid voor Simsek Bv heeft verricht, heeft de vreemdeling in de periode daartussen gedurende ruim vier maanden niet voor Simsek Bv gewerkt, waardoor hij aldus niet ononderbroken werkzaamheden bij dezelfde werkgever heeft verricht. Gelet hierop, voldeed de vreemdeling ten tijde van de beëindiging van zijn verblijfsrecht op 14 juli 2005 niet aan artikel 6, eerste lid, eerste streepje van besluit nr. 1/80 en kon hij daaraan geen verblijfsrecht ontlenen. Het unierechtelijke openbare orde-criterium is derhalve niet van toepassing.”
afweging stelt eiser voorts dat in het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 31 januari 2006 inzake Sezen (ECLI:NL:XX:2006:AV3567) de periode dat de vreemdeling zijn gezinsleven nog verder kon opbouwen mede door toedoen van de overheid werd betrokken. Uit het arrest van het EHRM inzake Omojudi van 24 november 2009 (ECLI:NL:XX:2009:BL1770) blijkt dat het Hof in de belangenafweging gewicht toekende aan de pogingen die de vreemdeling gedurende de jaren ondernam om zijn verblijf te legaliseren. In casu is sprake van een tijdsverloop van bijna 6 jaar sinds de strafrechtelijke gedraging van eiser. Eiser verwijst in dit kader ook naar het arrest van het EHRM van 2 augustus 2001 (ECLI:CL:ECHR:2001:AD3516) inzake Boultif waarin de omstandigheid dat de vreemdeling na het plegen van het strafbaar feit tot zijn vertrek uit Zwitserland geen andere strafbare feiten heeft gepleegd, eveneens in de belangenafweging werd meegewogen.
Ook verwijst eiser naar het arrest van het EHRM inzake Maslov van 23 juni 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BD8475). Verweerder heeft ten onrechte in de belangenafweging niet getoetst aan voornoemde criteria. Daarbij acht eiser van belang dat hij in de periode dat hij in Nederland verbleef altijd heeft gewerkt en dat hij nog een studie wil volgen om zijn chauffeursdiploma te behalen. Verweerder heeft in de belangenafweging de actuele persoonlijke omstandigheden van eiser en het sociale vangnet in Nederland onvoldoende betrokken.
.
Beslissing
- verklaart het beroep inzake AWB 12/30508, voor zover het zich richt tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep inzake AWB 12/30517 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep inzake AWB 12/30508, voor zover het zich richt tegen de uitvaardiging van het inreisverbod, ongegrond.