ECLI:NL:RBDHA:2013:19453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2013
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
2013/48
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2013 een beslissing genomen op een mondeling verzoek tot wraking van de rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker die betrokken was in een geschil met het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Tijdens een zitting op 8 oktober 2013 heeft de verzoeker de rechter gewraakt, omdat hij meende dat de rechter te veel betrokken was bij de door het college ingezette rechtsgang. De rechter heeft op dat moment niet schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 28 oktober 2013, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was en zijn verzoek toelichtte. De rechter was niet ter zitting aanwezig. De verzoeker stelde dat de rechter een verkeerd beeld had gekregen van de zaak en dat dit de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat de rechter tot het moment van het wrakingsverzoek had willen uitleggen hoe de procedure was verlopen en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees bestond voor partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/48
zaak-/rekestnummer: C/09/452403/ KG RK 13-1931
zaaknummer: SGR 13/5970
datum beschikking: 11 november 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te[adres],
verzoeker;
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg
gemachtigde: mr. R.A. Bos;
strekkende tot wraking van:
[de rechter],
rechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: B&W) heeft op 8 oktober 2013 een zitting plaatsgevonden voor de enkelvoudige kamer van deze rechtbank, team bestuursrecht. Ter zitting heeft verzoeker de rechter gewraakt. De rechter heeft niet schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 28 oktober 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen en hij heeft het wrakingsverzoek aan de hand van de door hem overgelegde aantekeningen toegelicht. De rechter is niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Er is een verkeerde rechtsgang ingezet. Uit het ter zitting door de rechter genoemde procesverloop blijkt dat de rechter deze door B&W verkeerd ingezette rechtsgang heeft overgenomen. De rechter is daarom te veel betrokken bij de rechtsgang. De rechter heeft op basis van de stukken een verkeerd beeld gekregen.

4.Het standpunt van [de rechter]

Uit het proces-verbaal van de zitting van 8 oktober 2013 leidt de wrakingskamer af dat de rechter tot het moment dat verzoeker zijn wrakingsverzoek deed, heeft willen uitleggen hoe de procedure tot dan toe was verlopen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat uit het proces-verbaal van de zitting van 8 oktober 2013 – waarvan de inhoud door verzoeker niet is bestreden – volgt dat de rechter het procesverloop aan de hand van de overgelegde stukken heeft geschetst en dat zij op verzoekers reactie dat die weergave niet correct was heeft meegedeeld dat verzoeker later de gelegenheid zou krijgen om het beroep toe te lichten. Vervolgens heeft de rechter de inhoud van brieven van B&W weergegeven en B&W de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Desgevraagd heeft de rechter verzoeker meegedeeld dat hij ook die gelegenheid krijgt, maar dat zij het op dat moment aan B&W vroeg omdat ze het standpunt van B&W aan het samenvatten was. Vervolgens heeft verzoeker de rechter gewraakt.
5.4
De wrakingskamer is van oordeel dat de weergegeven gang van zaken ter zitting niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden. Dat verzoeker het niet eens was met het tijdens de behandeling ter zitting door de rechter geschetste procesverloop betekent naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat er sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Niet is immers gebleken dat de rechter niet openstond voor het standpunt van verzoeker dat het procesverloop onjuist was weergegeven. Dit geldt temeer nu de rechter ter zitting uitdrukkelijk heeft gezegd dat verzoeker nog de gelegenheid zou krijgen om het beroep toe te lichten.
5.4.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter [de rechter].
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, K.M. Braun en H.M.D. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2013.