In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Chinese nationaliteit, had op 18 mei 2008 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De afwijzing was gebaseerd op een ambtsbericht van de AIVD, waarin werd gesteld dat de vermoedens van eiser over wat hem bij terugkeer naar China te wachten staat, niet plausibel waren. De rechtbank oordeelde dat het ambtsbericht als deskundigenadvies moest worden beschouwd en dat verweerder op de juistheid ervan mocht vertrouwen, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid bestonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 1992 legaal China heeft verlaten en tijdens zijn verblijf in Nederland een nieuw paspoort heeft aangevraagd en verkregen bij de Chinese autoriteiten. Dit, in combinatie met de inhoud van het ambtsbericht, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vrees van eiser voor de Chinese autoriteiten niet geloofwaardig was. Eiser had weliswaar een relaas over zijn betrokkenheid bij politieke activiteiten in China en zijn lidmaatschap van een politieke partij in Nederland, maar de rechtbank vond dat de door hem aangedragen argumenten en getuigenverklaringen niet voldoende waren om de conclusies van de AIVD te weerleggen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.