In deze zaak heeft verzoekster op 5 september 2012 een klaagschrift ingediend, dat op 22 februari 2013 naar de rechtbank Den Haag is doorgestuurd. Tijdens een zitting op 4 juni 2013, geleid door mr. M. Knijff, heeft verzoekster haar wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter, omdat de officier van justitie, mr. L.T. Bregman, aanwezig was tijdens de behandeling van het klaagschrift. Verzoekster voelde zich hierdoor benadeeld en had het gevoel geen eerlijke kans te krijgen.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 24 juni 2013 behandeld, waarbij verzoekster en mr. Knijff niet aanwezig waren, maar schriftelijke stukken hadden ingediend. Mr. Knijff verwees naar het proces-verbaal van de zitting van 4 juni 2013 en legde uit dat het wettelijk verplicht is om de officier van justitie te horen in dergelijke procedures. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat mr. Knijff partijdig was of de schijn daarvan wekte.
De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs van onpartijdigheid of vooringenomenheid van mr. Knijff. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en besloot dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet zou worden. De beslissing werd op 8 juli 2013 uitgesproken door de wrakingskamer.