ECLI:NL:RBDHA:2013:19294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
AWB 13-22922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een visum kort verblijf en de motivering van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had het visum aangevraagd om haar echtgenoot in Nederland te bezoeken en zich voor te bereiden op de inburgeringscursus. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat haar verblijf in Nederland legitiem was en dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk was. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet ondenkbaar haar verblijf in Nederland zou willen verlengen, maar dat dit niet automatisch betekende dat zij haar verblijf zou illegaliseren. De rechtbank vond dat verweerder ten onrechte voorbij was gegaan aan de omstandigheden van eiseres, zoals haar huwelijk en de stappen die zij ondernam om in aanmerking te komen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres in de gelegenheid moest worden gesteld om te worden gehoord. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/22922
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedag] 1986, van Pakistaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. A.A. Baldewsing),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel het bezoeken van haar echtgenoot afgewezen.
Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 26 augustus 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 2 september 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig
[referent] (referent).

Overwegingen

1.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: Schengengrenscode) gelden - voor zover van belang - voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden: het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven.
1.2. Ingevolge artikel 32, eerste lid, onder a, sub ii, en onder b, van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode) wordt een visum - voor zover van belang - geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond of indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
2.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een visum voor kort verblijf, omdat een tijdige terugkeer naar Pakistan niet is gewaarborgd. Eiseres is op 30 augustus 2012 gehuwd met de in Nederland wonende referent. Eiseres heeft geen kinderen. Het is aannemelijk te achten dat de sociale binding van eiseres met Nederland, gelet op haar huwelijk, voor eiseres zwaarder weegt dan de sociale binding met Pakistan. Uit de stelling van eiseres dat zij zich in Nederland wenst voor te bereiden op het “Basisexamen inburgering buitenland”, blijkt genoegzaam dat eiseres vestiging bij haar echtgenoot in Nederland beoogt. Het behalen van dit examen geldt als voorwaarde voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf bij echtgenoot/partner”. De voorbereiding op het examen is de verantwoordelijkheid van eiseres zelf. Niet is gebleken dat eiseres zorg heeft voor familieleden of in staat zou zijn om hen te onderhouden. Evenmin is gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die betrokkene ertoe zouden nopen tijdig naar Pakistan terug te keren. De ouders, broers en zussen van eiseres verblijven in Pakistan, echter alleen op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat de sociale binding van eiseres met Pakistan zodanig sterk is dat de tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten. Ook van een substantiële mate van economische binding van eiseres met Pakistan op grond waarvan terugkeer aannemelijk wordt geacht, is geen sprake. Eiseres is huisvrouw en wordt financieel onderhouden door haar echtgenoot vanuit Nederland. Er wordt dan ook getwijfeld aan het uiteindelijke reisdoel en de uiteindelijke verblijfsduur. Het bezwaar wordt kennelijk ongegrond verklaard, op grond waarvan wordt afgezien van het doen horen van eiseres.
2.2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij zich wil onthouden van het verstrekken van valselijke informatie. In de toekomst is zijn voornemens om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven. Teneinde zich meer adequaat te kunnen voorbereiden op de inburgeringstoets is beoogd dat zij een periode in Nederland zal verblijven. Eiseres ondervindt problemen bij het zich zelfstandig eigen maken van het cursus materiaal. Eiseres kan in Nederland verblijven op het adres van haar echtgenoot. Ter meerdere zekerheid dat eiseres Nederland tijdig zal verlaten is referent bereid een bankgarantie van € 10.000,- te verstrekken, welk bedrag aan verweerder toekomt in het geval eiseres niet tijdig terugkeert. Tot slot stelt eiseres dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het doen horen.
3.1. De manier waarop aannemelijk kan worden gemaakt dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst is gewaarborgd, is niet in Europese regelgeving geregeld. Verweerder heeft in dit kader in paragraaf A2/4.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, geldig tot 1 januari 2013, beleid ontwikkeld. De Vc 2000 is sindsdien gewijzigd, maar de rechtbank is niet gebleken dat verweerder deze handelwijze niet meer volgt. Deze paragraaf luidde - voor zover thans van belang - als volgt:
“criteria voor visumverlening (kort verblijf)
(…) Een van de basis criteria is het voorkomen van illegale immigratie (zie ook hoofdstuk V, § 1.4, GVI). Hierbij is het aan de visumaanvrager om aannemelijk te maken - zo nodig door middel van het overleggen van documenten – dat de tijdige terugkeer is gewaarborgd. Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien, maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:
- het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst;
- eerdere bezoeken van de visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd;
- “ visumshoppen”: aanvrager die in een relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum;
- het overleggen van valse dan wel vervalste documenten bij de visumaanvraag;
- het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen een visum te verstrekken;
- gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller. Dit wil zeggen een persoon van wie vast staat dat deze eerder vreemdelingen heeft uitgenodigd dan wel hiervoor garant heeft gestaan die niet (tijdig) zijn teruggekeerd.
De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief.”
3.2. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van de aannemelijkheid van tijdige terugkeer naar het land van herkomst vol dient te worden getoetst.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een geringe sociale en economische binding heeft met het land van herkomst. Zij heeft daar immers geen baan, maar wordt financieel onderhouden door referent en heeft daarnaast niet de zorg voor familieleden of andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen. Een geringe sociale en economische binding vormt op zichzelf echter geen sterke omstandigheid op grond waarvan kan worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager tijdig naar het land van herkomst of een derde land terugkeert (zie onder meer de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 november 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9898).
3.4. Niet in geschil is dat eiseres (op termijn) langer verblijf in Nederland beoogt, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen. Een beoogd langer verblijf kan worden gezien als contra-indicatie ter ontkrachting van de stelling dat de tijdige terugkeer bij een bezoek met een visum voor kort verblijf gewaarborgd is. Immers, niet kan worden uitgesloten dat het bezoek op basis van een visum voor kort verblijf wordt aangegrepen om in Nederland te blijven. Beoogd langer verblijf vormt op zichzelf echter evenmin een sterke omstandigheid op grond waarvan kan worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager van een visum kort verblijf tijdig naar het land van herkomst of een derde land terugkeert.
3.5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar verblijf in Nederland, te weten het willen bezoeken van haar echtgenoot en het voorbereiden van een inburgeringscursus, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op het feit dat haar echtgenoot in Nederland woont, is immers aannemelijk dat eiseres beoogt zich uiteindelijk in Nederland te willen vestigen. Hiervoor dient eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen, waarvoor zij dan ook juist stappen onderneemt door een inburgeringscursus te volgen. Niet ondenkbaar is dat begeleiding bij het volgen van de cursus wenselijk kan worden geacht als dit ertoe leidt dat de betrokkene in staat wordt gesteld om het examen met goed gevolg af te ronden. Dit betekent dan ook dat het reisdoel niet onaannemelijk is. Daarbij acht de rechtbank het op voorhand niet aannemelijk dat eiseres haar verblijf in Nederland na afloop van het visum zal illegaliseren, nu zij in beginsel traceerbaar is bij haar echtgenoot.
3.6. Gelet op de hiervoor vastgestelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de enkele vaststelling dat sprake is van een geringe sociale en economische binding met het land van herkomst en van beoogd langer verblijf niet van doorslaggevend gewicht zijn. Daarbij is van belang dat aan eiseres in de toekomst mogelijkerwijs een mvv zal worden toegekend, mits zij aan de voorwaarden voldoet, zoals het behalen van het inburgeringsexamen en het hebben van voldoende financiële middelen. In dat geval is het niet aannemelijk dat zij zich nu in illegaal verblijf zal storten met een aan haar toegekend visum voor kort verblijf. Verweerder is hieraan ten onrechte voorbij gegaan in zijn motivering van het bestreden besluit. Verweerder heeft geen acht geslagen op de inkomsten van referent. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking nu deze een deugdelijke motivering ontbeert op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.
Van het horen in bezwaar mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van eiseres niet kennelijk ongegrond was en dat verweerder niet van het horen in de bezwaarfase mocht afzien. Ook deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit komt daarom tevens voor vernietiging in aanmerking wegens schending van de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb.
5.1.
Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak finaal te beslechten, nu de rechtbank niet over alle gegevens beschikt. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Daaraan voorafgaand dient verweerder eiseres in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit op bezwaar tevens een beslissing dienen te nemen over de gevraagde proceskosten in bezwaar. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
5.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
5.3.
Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- (zegge: honderd en zestig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,- (zegge: negenhonderd en vierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
de griffier
de rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: RvB
Coll.: AS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.