ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9898

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/8470
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van visumaanvraag voor kort verblijf en de waarborg van tijdige terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door eiseres, een Marokkaanse vrouw die haar echtgenoot in Nederland wilde bezoeken. Eiseres had op 11 juli 2006 een aanvraag ingediend voor een visum, maar deze was afgewezen op grond van het vermoeden dat zij niet tijdig zou terugkeren naar haar land van herkomst. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiseres betoogde dat zij sterke sociale en economische banden met Marokko had en dat zij geen gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder terecht had geoordeeld dat de tijdige terugkeer van eiseres niet gewaarborgd was, mede gezien haar eerdere aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf die was afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om aannemelijk te maken dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is, en dat de criteria die de verweerder hanteert, zoals sociale en economische binding, relevant zijn voor de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank merkte op dat de uitleg van de verweerder over het begrip openbare orde niet correct was, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van het besluit, aangezien de afwijzing op andere gronden standhield.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
j° artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/8470
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiseres], geboren op [geboortedatum] 1971, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Marokko, eiseres,
gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 11 juli 2006 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Rabat, Marokko, een aanvraag ingediend om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel “vakantie en bezoek aan echtgenoot ” (hierna: referent). Bij besluit van 11 juli 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 20 juli 2006 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 2 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 23 februari 2007 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van het volgende feit.
Op 31 augustus 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf bij partner T. Krim”, welke aanvraag bij besluit van 4 oktober 2004 is afgewezen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een visum voor kort verblijf.
Niet is gebleken dat eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikt. Aangezien eiseres geen correct ingevulde garantverklaring heeft overgelegd, is niet gebleken dat referent zich daadwerkelijk garant wenst te stellen voor eiseres en bovendien is door het ontbreken van recente inkomensgegevens niet komen vast te staan dat referent nog altijd beschikt over voldoende inkomen.
Voorts wordt getwijfeld aan de juistheid van het opgegeven reisdoel, aan de motieven die aan de visumaanvraag ten grondslag hebben gelegen en, in het verlengde daarvan, aan de tijdige terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst. Eiseres heeft eerder een mvv aangevraagd, welke aanvraag is afgewezen. Uit deze mvv-procedure blijkt dat een langdurig verblijf dan wel vestiging in Nederland is beoogd. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres nu een verblijf van slechts drie maanden beoogt. Voorts is niet gebleken van een wezenlijke sociale en economische binding met het land van herkomst, en daarmee dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten. Op grond van het voorgaande is sprake van vestigingsgevaar en dientengevolge van gevaar voor de openbare orde.
Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afgezien van het horen van eiseres.
2. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Eiseres beroept zich op de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), waarin de voorwaarden voor toegang tot de lidstaten uitputtend zijn beschreven. De door verweerder gestelde voorwaarde van sociale en/of economische binding met het land van herkomst wordt hierin niet genoemd. Deze kan dan ook niet worden gesteld.
Ten onrechte heeft verweerder niet aannemelijk geacht dat een tijdige terugkeer van eiseres gewaarborgd is. Eiseres wenst momenteel geen permanent verblijf in Nederland maar wil op bezoek komen bij haar echtgenoot. Er is geen vestigingsgevaar. Er is sprake van sociale binding met Marokko, waar de drie broers van eiseres wonen en haar moeder, bij wie eiseres woonachtig is.
Eiseres kan voorts geen gevaar genoemd worden voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid, dit voert te ver.
Tijdens een hoorzitting had zij eventueel bestaande onduidelijkheden en vermeende tegenstrijdigheden kunnen wegnemen.
3. In het verweerschrift van 2 augustus 2007 heeft verweerder nog het volgende betoogd.
De voorwaarde van een sociale en/of economische binding met het land van herkomst volgt uit het in artikel 5, eerste lid, onder c, van de Schengengrenscode genoemde vereiste dat het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden voldoende aannemelijk moeten zijn gemaakt.
IV. OVERWEGINGEN
1. Eiseres heeft betoogd dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de visumaanvraag door te stellen dat sprake moet zijn van een sociale en economische binding met het land van herkomst, omdat de Schengengrenscode die eisen immers niet stelt. De rechtbank overweegt als volgt.
1.1 Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.
1.2 De beoordeling van een visumaanvraag vindt zijn grondslag in het Schengenacquis, dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999 is geïncorporeerd in de regelgeving van de Europese Unie. De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoeringsovereenkomst), een deel van het Schengenacquis, bevat regels inzake de overschrijding van de buitengrenzen en inzake visa.
De nadere voorschriften voor de toepassing van die regels - gedetailleerde regelgeving en praktische instructies - zijn respectievelijk vastgesteld in het Gemeenschappelijk handboek (PB C 313 van 16.12.2002) en de Gemeenschappelijke instructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten (Gemeenschappelijke Visuminstructie; PB C 326 van 22.12.2005).
1.3 De Schengengrenscode vindt zijn basis blijkens considerans (1) en (2) in de artikelen 61 en 62 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag) en regelt de toegang tot de lidstaten met ingang van 13 oktober 2006, de datum van zijn inwerkingtreding. Het Gemeenschappelijk handboek, alsmede de artikelen 2 tot en met 8 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, die de toegang tot de lidstaten regelen, zijn op grond van artikel 39 van de Schengengrenscode per 13 oktober 2006 ingetrokken.
1.4 In de Gemeenschappelijke Visuminstructie, die zijn grondslag vindt in artikel 62 van het EG-Verdrag, zijn de artikelen 9 tot en met 17 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, die het eenvormige visum voor kort verblijf regelen, uitgewerkt.
1.5 Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van toegang en visa drie rechtsbronnen van kracht zijn, te weten de Schengenuitvoeringsovereenkomst, de Schengengrenscode en de Gemeenschappelijke Visuminstructie. Deze rechtsbronnen zijn als algemeen verbindende voorschriften verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten. Om als visumplichtig persoon toegang tot een lidstaat te verkrijgen, zal derhalve voldaan dienen te worden aan de in genoemde rechtsbronnen gestelde voorwaarden. De relevante onderdelen van de rechtsbronnen worden hieronder genoemd.
1.6 Op grond van artikel 15 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst mag een visum in beginsel slechts worden afgegeven, voor zover de vreemdeling voldoet aan de toegangsvoorwaarden genoemd in artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode, met uitzondering van de onder b) genoemde voorwaarde. Artikel 5 van de Schengengrenscode luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
1. Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a) in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
b) indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (1), in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning;
c) het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;
d) niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd zijn;
e) niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten.
2. In bijlage I gaat een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in lid 1, onder c), vermelde voorwaarden is voldaan.
(...)
1.7 Hoofdstuk V van de Gemeenschappelijke Visuminstructie luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
Bij de behandeling te hanteren basiscriteria
Gememoreerd zij dat de behandeling van de visumaanvraag aan de volgende fundamentele criteria moet worden getoetst: de veiligheid van de Overeenkomstsluitende Partijen, de bestrijding van de illegale immigratie alsmede andere aspecten van de internationale betrekkingen. Naar gelang van de betrokken staat kan aan één van deze criteria meer gewicht worden toegekend, doch alle dienen steeds in aanmerking te worden genomen.
(...)
De beoordeling van het gevaar voor illegale immigratie berust ten volle bij de diplomatieke en consulaire posten. De behandeling van visumaanvragen heeft tot doel de aanvragers te onderkennen die voornemens zijn te emigreren en door middel van een visum voor toeristische, zakelijke of werkdoeleinden, dan wel voor familiebezoek pogen het grondgebied van de lidstaten binnen te komen en er zich te vestigen. Aanvragen welke worden ingediend door personen uit “risicogroepen” (werklozen, personen zonder bestaansmiddelen, enz.) vereisen bijzondere aandacht.
(...)
1.8 De in hoofdstuk V van de Gemeenschappelijke Visuminstructie genoemde beoordeling van het gevaar voor illegale immigratie is nader uitgewerkt in hoofdstuk III, dat de ontvangst van de visumaanvraag behandelt. Hoofdstuk III van de Gemeenschappelijke Visuminstructie luidt vervolgens - voor zover thans van belang - als volgt:
(...)
3. Waarborgen voor de terugkeer en de middelen van bestaan
Een visumplichtige vreemdeling die het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij wenst binnen te komen, dient de aangezochte diplomatieke of consulaire post te overtuigen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat er waarborgen bestaan voor de terugkeer naar zijn land van herkomst.
(...)
1.9 Uit het voorgaande volgt samengevat dat een visumplichtige vreemdeling dient te voldoen aan de voorwaarden voor toegang zoals neergelegd in artikel 5 van de Schengengrenscode en daarnaast de aangezochte diplomatieke of consulaire post ervan dient te overtuigen dat een tijdige terugkeer naar zijn land van herkomst gewaarborgd is.
1.10 De manier waarop aannemelijk kan worden gemaakt dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst is gewaarborgd, is niet in Europese regelgeving geregeld. De Staatssecretaris van Justitie hanteert inzake de beoordeling van de aannemelijkheid van de tijdige terugkeer een aantal criteria die als wegingsfactoren een rol kunnen spelen bij de beoordeling of tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Paragraaf A2/4.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
Criteria voor visumverlening (kort verblijf)
(...) Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien, maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:
– het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst;
– eerdere bezoeken van de visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd;
– “visumshoppen”: aanvrager die in een relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum;
– het overleggen van valse dan wel vervalste documenten bij de visumaanvraag;
– het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen een visum te verstrekken;
– gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller. Dit wil zeggen een persoon waarvan vast staat dat deze eerder vreemdelingen heeft uitgenodigd dan wel hiervoor garant heeft gestaan die niet (tijdig) zijn teruggekeerd.
De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief.
(...)
1.11 De rechtbank stelt ten aanzien van bovengenoemde niet-uitputtende lijst zogenoemde criteria vast, dat de Staatssecretaris van Justitie slechts contra-indicaties heeft opgesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst is gewaarborgd. Niet aangegeven wordt welke criteria anderzijds een indicatie kunnen vormen op grond waarvan de waarborg van een tijdige terugkeer wel aannemelijk kan worden geacht. Er rust echter geen bewijslast op het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat tijdige terugkeer niet is gewaarborgd, en om dat met dergelijke contra-indicaties te onderbouwen. Het is aan de aanvrager om een tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Het bestuursorgaan kan vervolgens tegenbewijs aanwezig achten. De in r.o. 1.10 als contra-indicaties genoemde feiten en omstandigheden kunnen dienen als tegenbewijs om de stelling van de aanvrager dat deze tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst te ontkrachten.
1.12 De genoemde contra-indicaties kunnen -zoals gezegd- een dergelijk tegenbewijs vormen, maar zij zijn niet alle even sterk. De omstandigheden dat een aanvrager zich bij eerdere bezoeken niet gehouden heeft aan de regels omtrent (de duur van) het verblijf, de praktijk van het “visumshoppen” heeft toegepast, valse of vervalste documenten heeft overgelegd of valse of onjuiste verklaringen heeft afgelegd, kunnen naar het oordeel van de rechtbank een sterk tegenbewijs opleveren. Een geringe sociale of economische binding met het land van herkomst vormt naar het oordeel van de rechtbank echter op zichzelf geen sterke omstandigheid op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager tijdig naar het land van herkomst terugkeert. Niettemin blijft het aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat deze tijdig terugkeert naar het land van herkomst.
1.13 Ten aanzien van de onderhavige zaak overweegt de rechtbank in het kader van het voorgaande het volgende. Hoewel het bestreden besluit op dit punt niet uitblinkt in helderheid, kan eruit worden afgeleid dat verweerder heeft getoetst aan de Europeesrechtelijk vastgestelde norm dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst moet zijn gewaarborgd. De rechtbank verwijst hieromtrent naar de tweede alinea op pagina 4 en de zesde alinea op pagina 5 van het bestreden besluit.
Bij deze toets heeft verweerder onderzocht of sprake is van een sociale en economische binding met het land van herkomst. Deze criteria zijn, zoals eiseres terecht heeft betoogd, niet opgenomen in de Schengengrenscode. Zij zijn echter in het Nederlandse beleid neergelegd als feiten en omstandigheden die bij de beoordeling of de tijdige terugkeer van de aanvrager naar het land van herkomst is gewaarborgd, kunnen worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden relevant zijn voor die beoordeling. Zo dienen zij de toepassing van de in de Gemeenschappelijke Visuminstructie gestelde norm. Daarbij moet echter in ogenschouw worden genomen dat de zogenoemde criteria niet kunnen zijn beoogd als een uitputtende opsomming van relevante feiten en omstandigheden. Immers, de relevante feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat een tijdige terugkeer wel gewaarborgd is, ontbreken.
1.14 De conclusie is dat de in de Vc 2000 opgenomen criteria hun basis vinden in het Europese recht. Verweerder heeft, anders dan eiseres heeft gesteld, in het bestreden besluit geen onjuiste maatstaf gehanteerd in de beoordeling van de visumaanvraag, nu door weging van relevante feiten en omstandigheden is beoordeeld of de tijdige terugkeer van eiseres naar het land van herkomst aannemelijk is.
2. Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder terecht niet aannemelijk heeft geacht dat een tijdige terugkeer van eiseres naar het land van herkomst gewaarborgd is te achten. De rechtbank acht geen grond aanwezig voor een terughoudende of marginale toets op dit punt. Het gaat hier om de aannemelijkheid van een toekomstige gebeurtenis. Het relevante Europese recht schrijft geen beperkte rechterlijke toets voor, noch zijn daarin aanknopingspunten te vinden voor een dergelijke beoordeling. Evenmin is gebleken van een bijzondere deskundigheid bij verweerder om deze aannemelijkheid te kunnen beoordelen. Die vaststelling is ook niet zodanig verbonden met beleidsmatige of politieke besluitvorming, dat de rechter, in afwijking van het bestuursrechtelijke bewijsrecht, de aannemelijkheid van de tijdige terugkeer afstandelijk zou dienen te toetsen.
2.1 Eiseres heeft gesteld dat haar tijdige terugkeer is gewaarborgd. Zij wil slechts op bezoek bij haar echtgenoot en wil haar moeder niet in de steek laten. Verweerder heeft hiertegenover een aantal omstandigheden gesteld. Eiseres heeft eerder een mvv-aanvraag ingediend, waaruit blijkt dat langdurig verblijf is beoogd. De echtgenoot van eiseres verblijft hier te lande en er bestaat onduidelijkheid over te Marokko verblijvende familieleden van eiseres, nu de vragenlijst inzake de visumaanvraag niet juist is ingevuld en ook anderszins banden met de familie zijn gesteld noch onderbouwd. Daarnaast heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd over onder meer haar moeder, nu zij stelt haar niet in de steek te willen laten maar gezien de mvv-aanvraag eerder wel langdurig verblijf in Nederland heeft beoogd en dus, bij inwilliging van die aanvraag, haar moeder ook alleen zou laten. Eiseres heeft voorts geen werk in Marokko of andere inkomensbronnen, zij door referent wordt onderhouden.
Gelet op het samenstel van deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig naar haar land van herkomst zal terugkeren.
3. Eiseres heeft tot slot gesteld dat de in het bestreden besluit opgenomen voorwaarden voor toegang voor een verblijf van ten hoogste drie maanden wel in overeenstemming zijn met de Schengengrenscode, maar dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een gevaar voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 Op grond van artikel 5, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode mag een vreemdeling geen gevaar vormen voor onder meer de openbare orde om toegang te krijgen tot een lidstaat. De invulling van het openbare ordebegrip kan ten eerste worden afgeleid uit artikel 7 van de Schengengrenscode, dat de grenscontrole op personen regelt. Het derde lid ziet op derdelanders, waartoe eiseres dient te worden gerekend. De tekst van artikel 7 luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
Grenscontrole op personen
(...)
3. Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen aan een grondige controle onderworpen.
(...)
vi) of de betrokken onderdaan van een derde land, diens vervoermiddel en de meegevoerde voorwerpen geen gevaar opleveren voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten. Bij die verificatie worden met name gegevens en signaleringen betreffende de betrokken personen en, zo nodig, voorwerpen rechtstreeks bij het Schengeninformatiesysteem (SIS) en de nationale opsporingsregisters opgevraagd en worden, in voorkomend geval, de bij die signalering passende maatregelen genomen.
3.2 Uit het voorgaande blijkt niet dat gevaar voor illegaal verblijf ook moet worden begrepen onder het begrip openbare orde, zoals neergelegd in artikel 5, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode. Verweerder heeft aldus in het bestreden besluit een onjuiste uitleg gegeven aan dit begrip. Dit klemt te meer nu verweerder blijkens zijn beleid, neergelegd in paragraaf A2/4.2.5 van de Vc 2000, dit begrip evenmin onder de invulling van de openbare orde heeft geschaard. Met eiseres is de rechtbank derhalve van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij een gevaar zou zijn voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Dit gebrek leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, nu eiseres zoals reeds overwogen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst. Deze grond is voldoende om de afwijzing van de visumaanvraag te dragen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat gebruik van het begrip ‘openbare rust’ in het kader van de toegang en visumverlening niet goed begrijpelijk is, nu dit niet terug te herleiden is tot bepalingen in de Schengenuitvoeringsovereenkomst, de Schengengrenscode, de Gemeenschappelijke Visuminstructie of de Vreemdelingenwet 2000.
4. Met betrekking tot de beroepsgrond van eiseres dat zij niet op haar bezwaarschrift is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Awb. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de aanvrager ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing.
4.1 De rechtbank stelt vast dat eiseres bij begeleidende brief van 13 april 2005 inzake haar visumaanvraag (processtuk 10 en 11a) - voor zover thans van belang - het volgende heeft medegedeeld:
“Ik wil graag aanspraak maken op uw goedheid om mij een VISUM voor Kort Verblijf toe te kennen, zodat ik mijn echtgenoot (de heer Krim, Nederlands burger), lijdend aan een ernstige ziekte, zal kunnen steunen en verzorgen.
Daar ik zijn wettelijke en huidige echtgenote ben, is het ‘niet meer dan normaal’ dat hij behoefte heeft aan mijn steun tijdens de zware momenten die hij momenteel ondergaat.”
4.2 Voorts stelt de rechtbank vast dat uit het primaire besluit van 11 juli 2006 volgt dat de visumaanvraag is afgewezen omdat het vermoeden bestaat dat eiseres zich hier te lande wil vestigen. De rechtbank begrijpt de weigeringsgrond aldus dat verweerder een tijdige terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst niet aannemelijk acht.
4.3 In bezwaar heeft eiseres tegen dit standpunt - samengevat - ingebracht dat eiseres niet ongenegen is een mvv aan te vragen, maar dat zij een dergelijke aanvraag momenteel niet verkiest in verband met de voor eiseres onoverkomelijke kosten en de taal- en inburgeringstoets. De terugreis van eiseres is gewaarborgd omdat zij een retourticket zal kopen. Eiseres is zich ervan bewust dat zij zich aan de termijnen dient te houden.
4.4 In de in bezwaar desgevraagd ingevulde vragenlijst visum kort verblijf (processtuk 22) is aangegeven dat eiseres niet permanent naar Nederland wil, omdat zij haar moeder niet in de steek wil laten.
4.5 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien. Hiertoe is het volgende redengevend. Hetgeen eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht, heeft niet kunnen afdoen aan het oordeel van verweerder dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst niet is gewaarborgd. De rechtbank verwijst hierbij naar de gronden van het bezwaar, met name naar de stelling dat eiseres niet ongenegen is een mvv aan te vragen. Het aangevoerde heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven geven om eiseres op haar bezwaar te horen. Verweerder heeft het bezwaar kunnen aanmerken als kennelijk ongegrond. De beroepsgrond faalt.
5. De conclusie is dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.
6. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 november 2007 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Ullersma, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.