ECLI:NL:RBDHA:2013:19207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
AWB-12_36206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de feitelijke gezinsband in het kader van nareis en de gevolgen van tegenstrijdige verklaringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 november 2013, wordt de afwijzing van de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging door de minister van Buitenlandse Zaken beoordeeld. De eisers, van Somalische nationaliteit, hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvragen, die gebaseerd was op de veronderstelling dat de feitelijke gezinsband tussen hen en de referent verbroken was. De rechtbank oordeelt dat van eisers mag worden verlangd dat zij eenduidig verklaren over hun gezinsband, maar dat bij de beoordeling van tegenstrijdigheden in hun verklaringen ook rekening moet worden gehouden met hun minderjarigheid, de complexe gezinssituatie en het tijdsverloop sinds de relevante gebeurtenissen. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eisers niet alleen op tegenstrijdigheden moeten worden beoordeeld, maar ook op de overeenkomsten die zij hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de overeenkomsten in de verklaringen geen gewicht zouden hebben en dat de afwijzing van de aanvragen in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/36206
[nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], geboren op [geboortedatum],

[naam 1], geboren[geboortedatum 1],
[naam 2], geboren [geboortedatum 2]
[naam 3], geboren[geboortedatum 3]
[naam 4], geboren [geboortedatum 4]
[naam 5], geboren [geboortedatum 5],
allen van Somalische nationaliteit, eisers,
gemachtigde: mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam en mr. J. Werner, werkzaam bij Defence for Children
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
gemachtigde: mr. M. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2012, verzonden 16 januari 2012, heeft verweerder de aanvragen van eisers van 13 januari 2011 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging (nareis) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 oktober 2012 ongegrond verklaard.
Op 15 november 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2013. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig de heer[naam 6], referent. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 1 mei 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de voorgenomen beleidswijziging omtrent de uitleg van het begrip ‘feitelijke gezinsband’ en de gevolgen daarvoor voor deze zaak. Verweerder heeft bij brief van 27 mei 2013 gereageerd en het besluit gehandhaafd. Eisers hebben bij brief van 29 mei 2013 gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten en relevante informatie

1.1 Referent is bij beslissing van 27 juli 2010 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, met ingang van 3 november 2009.
Ten aanzien van de familiebanden
1.2 [naam] is de echtgenote van referent.[naam 1] en [naam 2] zijn de dochters van referent en[naam]. [naam 3] en[naam 4], zijn de pleegdochters en kleindochters van referent en[naam]. Zij zijn de dochters van [naam 7], de oudste dochter van[naam]. [naam 7] is mogelijk ook de dochter van referent. Zij hebben vernomen dat [naam 7] is overleden. Er is geen contact meer met de vader van [naam 3] en [naam 4], de heer [naam 13]. [naam 5], is ook de pleegdochter van referent en [naam]. Zij is de dochter van de zoon van een broer van de moeder van referent (dus een dochter van een neef van referent).
Referent en[naam] kregen nog twee kinderen. [naam 8] is in 2006 omgekomen bij een aanslag op het huis van referent en[naam]. [naam 9] is in 2007 overleden ten gevolge van een ziekte.
Zowel referent als[naam] zijn eerder getrouwd geweest. Referent is daarnaast ook nog gehuwd geweest met [naam 10], met wie hij een zoon heeft, [naam 11], geboren [geboortedatum 6]

Overwegingen

2.
Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen. De rechtbank begrijpt dat verweerder stelt dat, omdat sprake is van tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van eisers en referent, aannemelijk is dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eisers verbroken is. Verweerder baseert dit standpunt op de verklaringen die eisers hebben afgelegd tijdens interviews, die gehouden zijn op 2 augustus 2011 op de diplomatieke post te Addis Abeba.
3.
Bij brief van 2 april 2013 heeft verweerder bekendgemaakt dat hij voornemens was om in het nareisbeleid aansluiting te zoeken bij het begrip ‘feitelijke gezinsband’ zoals dat in het reguliere vreemdelingenbeleid geldt. Onder verwijzing naar artikel 83 van de Vw 2000, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder gevraagd of en op welke wijze verweerder aanleiding ziet het standpunt te herzien. Verweerder heeft de rechtbank bericht hiertoe geen aanleiding te zien. Inmiddels is het beleid gewijzigd, bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2013/13.Echter, in de uitspraak van 9 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1194) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat artikel 83 van de Vw 2000 niet van toepassing is waar het gaat om beroepen tegen de afwijzing van mvv-aanvragen in het kader van nareis. De rechtbank zal het beroep dan ook beoordelen conform het beleid zoals dat gold op het moment van het bestreden besluit.
4.1
Eisers zijn het met de afwijzing niet eens. Eisers hebben daartoe ten eerste gesteld dat sprake is van vooringenomenheid, omdat het merendeel van soortgelijke nareis-aanvragen wordt afgewezen; er is de laatste jaren sprake van afwijzingspercentages van 80% tot 90%. Ter zitting hebben eisers betoogd dat verweerder daarom een verzwaarde motiveringsplicht heeft en dient te motiveren waarom in deze zaak geen sprake is van vooringenomenheid.
4.2
Voor zover eisers bedoelen te betogen dat aan die verzwaarde motiveringsplicht niet is voldaan en dat het besluit daarom vernietigd moet worden, volgt de rechtbank eisers niet. De rechtbank is van oordeel dat uit de enkele verwijzing naar afwijzingspercentages niet blijkt dat sprake is van vooringenomenheid. Voor het overige hebben eisers niet geconcretiseerd dat in dit geval sprake zou zijn geweest van vooringenomenheid. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het bestreden besluit, wat daar verder ook van zij, wel voldoende is gespecificeerd en duidelijk ziet op eisers.
5.1
Eisers betogen verder dat – op grond van verweerders beleid – bij biologische kinderen enkel in een beperkt aantal gevallen sprake is van verbreking van de feitelijke gezinsband. Als daarvan geen sprake is, zoals in dit geval, kan de gezinsband niet verbroken worden geacht. Als verweerder twijfelde aan de gezinsband, had verweerder dan ook eerst DNA-onderzoek moeten verrichten om die gezinsband vast te stellen. Die handelswijze is conform het eigen beleid van verweerder zoals weergegeven in de brief van 16 juli 2012. Door geen DNA-onderzoek te verrichten maakt verweerder bovendien een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gezinnen die voor 16 juli 2012 een aanvraag hebben ingediend en gezinnen die daarna een aanvraag indienden. Ten slotte is de band tussen referent en de pleegkinderen ten onrechte niet (door DNA-onderzoek) onderzocht, terwijl zij ook niet geïnterviewd zijn.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat verweerder niet gehouden was een DNA-onderzoek te verrichten, omdat de resultaten van een DNA-onderzoek niet kunnen afdoen aan het standpunt van verweerder dat de feitelijke gezinsband verbroken is. Verweerder baseert dit standpunt immers op de verklaringen die eisers hebben afgelegd. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:651). Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
6.1
Eisers hebben zich verder op het standpunt gesteld dat verweerder zijn standpunt dat de gezinsband verbroken moet worden geacht, onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De interviews zijn niet met de vereiste zorgvuldigheid gehouden. Zo moet een tolk aanwezig zijn die een begrijpelijke taal spreekt en moeten eisers in de gelegenheid worden gesteld correcties en aanvullingen in te dienen. Verweerder heeft de verklaringen van eisers bovendien onjuist gewaardeerd, onder meer doordat verweerder geen rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van de kinderen, het tijdsverloop ten aanzien van de gebeurtenissen die zijn besproken en hetgeen zij hebben meegemaakt. Bovendien heeft verweerder de onderbouwingen van de gezinsband en de vele verklaringen die wel overeenkomen buiten beschouwing gelaten.
6.2
Voor zover eisers betogen dat de interviews dusdanig onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dat deze helemaal niet aan het besluit ten grondslag mochten worden gelegd, volgt de rechtbank eisers niet. Van een dergelijke onzorgvuldigheid is niet gebleken, nu uit de interviews niet blijkt dat eisers de aanwezige tolk helemaal niet begrepen, of er anderszins sprake is van een ernstig gebrek in de wijze van horen. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
6.3
Verder overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van eisers in beginsel mag worden verlangd dat zij eenduidig verklaren en dat, indien sprake is van tegenstrijdigheden op essentiële onderdelen, zij hiervoor een plausibele verklaring kunnen geven (zie de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4131).
Echter, de rechtbank is met eisers van oordeel dat bepaalde aspecten wel een rol moeten spelen bij de weging en beoordeling van de verklaringen van eisers en de vraag of de verklaring voor de tegenstrijdigheden plausibel is. De rechtbank doelt daarbij op de minderjarigheid van eisers, hetgeen zij hebben meegemaakt (hun getroubleerde achtergrond), de ingewikkelde gezinssituatie en het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen waarnaar is gevraagd.
De verklaringen van eisers dienen daarnaast te worden afgezet tegen de wijze waarop de interviews hebben plaatsgevonden. De rechtbank doelt daarbij op de omstandigheid dat, zoals eisers ook hebben aangevoerd, bij de verschillende interviews gebruik is gemaakt van verschillende hoormedewerkers en dat de verslaglegging van de interviews heeft plaatsgevonden in de vorm van een voorgedrukt formulier is weergegeven, waarbij niet altijd de vraag is weergegeven die is gesteld, noch duidelijk is in welke volgorde de verklaringen zijn afgelegd. Ook zijn eisers niet geconfronteerd met elkaars tegenstrijdigheden, waarmee hen de mogelijkheid is ontnomen om op dat moment vast te stellen of er wellicht sprake was van een misverstand. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen voornoemde aspecten tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld eventuele tegenstrijdigheden niet per se voor rekening en risico van eisers komen of dat verweerder in redelijkheid eerder een verklaring voor die tegenstrijdigheden dient te accepteren. Dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2012 volgt dat eisers niet in de gelegenheid hoeven te worden gesteld correcties en aanvullingen in te dienen, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
6.4
Met eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven de bovengenoemde aspecten te hebben betrokken bij zijn standpunt dat er sprake is van tegenstrijdige verklaringen en dat deze aan eisers kunnen worden tegengeworpen.
Zo blijkt uit verweerders tegenwerping dat eisers tegenstrijdig zouden hebben verklaard over de aanslag op het huis van eisers niet dat verweerder werkelijk bij de beoordeling heeft betrokken dat de kinderen ten tijde van de aanslag 9 en 10 jaar oud waren en dat het een gebeurtenis betreft die vijf jaar voor de interviews plaatsvond. Verweerder stelling dat van eisers verwacht mag worden dat zij op hoofdelementen eenduidig verklaren is voor een redelijke tegenwerping gegeven deze omstandigheden onvoldoende. Evenmin heeft verweerder kenbaar bij zijn standpunt betrokken dat het een traumatiserende gebeurtenis betrof, waarbij de zuster en dochter van eisers is omgekomen. Verweerder heeft daartoe enkel gesteld dat eisers’ stelling dienaangaande ‘niet wordt gevolgd’. Dat eisers geen opmerkingen hadden over het interview doet aan het voorgaande niet af – juist ook gelet op hun leeftijd. Ook uit de tegenwerpingen ten aanzien van het vraagpunt wanneer eisers op welk adres hebben gewoond (in[woonplaats 2] en [woonplaats 1]) heeft verweerder niet feitelijk de leeftijd van eisers betrokken. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat van kinderen in redelijkheid niet verwacht mag worden dat zij net als volwassenen gedetailleerd kunnen verklaren over bijvoorbeeld de jaartallen van de verhuizingen of welke kamers zijn vernield bij een aanslag. Dit geldt evenzeer voor de tegengeworpen tegenstrijdigheden met betrekking tot het werk van referent, welke auto hij had en het overlijden van de ouders van [naam 5].
Met eisers is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder de omstandigheid dat de verslaglegging heeft plaatsgevonden middels een voorgedrukt formulier, zodat niet altijd duidelijk is welke vraag is gesteld, niet kenbaar heeft betrokken bij zijn standpunt. Zo wordt eisers bijvoorbeeld tegengeworpen dat [naam 2] tegenstrijdig zou hebben verklaard ten aanzien van het huwelijk tussen referent en [naam 10] en het aantal kinderen dat zij hadden. [naam 2] heeft blijkens het verslag van haar interview onder meer gezegd
‘Ook had mijn vader een dochter en een zoon met zijn derde vrouw [naam 10].’Dit is evenwel ook te lezen als ‘
Ook had mijn vader een dochter en – daarnaast – een zoon met zijn derde vrouw [naam 10]’. Echter, dit is niet meer de construeren, omdat uit de verslaglegging niet blijkt welke vraag er is gesteld. Datzelfde geldt voor de verklaring van [naam 2] dat [naam 10] de moeder van[naam 12] zou zijn. Omdat daarbij niet staat vermeld welke vraag is gesteld, is niet duidelijk of het een misverstand of verschrijving betreft. De rechtbank stelt vast dat [naam 2] bovendien ook heeft gezegd dat[naam 12] ‘ouder is dan wij’ en dat[naam 12] de dochter is van de eerste vrouw van referent. Aangezien [naam 10] en referent pas in 1999 zijn getrouwd is het dus niet mogelijk dat[naam 12] de dochter van referent en [naam 10] is. Ook met betrekking tot de verklaringen van [naam 5] over het moskeebezoek ontbreekt de vraagstelling in het verslag. Ten slotte lijkt verweerders tegenwerping ten aanzien van de (nep)huwelijken van[naam 1] [naam 5] en [naam 2] enkel te zijn gebaseerd op de verklaringen van [naam 2] en [naam 5] dat zij in 2009 zijn uitgehuwelijkt, terwijl referent in januari 2010 heeft verklaard dat hij eraan dacht hen uit te huwelijken. Gelet op de omstandigheid dat de vraagstelling ontbreekt en gelet op de leeftijd van de meisjes is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook die tegenstrijdigheid in redelijkheid niet zonder nadere motivering aan eisers kan tegenwerpen.
6.5
Verder hebben eisers aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten de grote hoeveelheid overeenkomsten tussen de verklaringen te betrekken bij de beoordeling. Zij hebben bij de gronden van beroep een overzicht gevoegd van alle overeenkomsten tussen de verklaringen. De rechtbank stelt vast dat door verweerder niet is betwist dat de verklaringen op deze punten overeenkomen. Daarbij stelt de rechtbank vast dat veel van deze overeenkomsten zien op de onderwerpen waarvan verweerder stelt dat sprake is van tegenstrijdigheden. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld:
‘nu sprake is van tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van betrokkenen en referent, is de feitelijke gezinsband tussen betrokkenen en referent niet aannemelijk’. Ter zitting heeft verweerder dit toegelicht en gesteld dat er geen sprake mag zijn van tegenstrijdigheden op ‘essentiële onderdelen’. De rechtbank begrijpt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat indien sprake is van tegenstrijdige verklaringen, de overeenkomsten niet meer ter zake doen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder hiermee een onjuist toetsingskader hanteert. Het is immers aan eisers om de feitelijke gezinsband aannemelijk te maken, waarbij naar het oordeel van de rechtbank ook de overeenkomstige verklaringen en de onderbouwingen van de gezinsband moeten worden afgezet tegen de (gestelde) tegenstrijdige verklaringen. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft nagelaten te motiveren om welke reden aan de overeenkomsten tussen de verklaringen in dit geval geen gewicht toekomt, terwijl de overeenkomsten juist ook zien op de onderdelen die verweerder kennelijk zelf essentieel acht. Verweerders enkele stelling ter zitting dat de overeenkomsten niet afdoen aan de tegenstrijdigheden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende als motivering.
6.6
Eiser hebben daarnaast aangevoerd dat zij ook anderszins de feitelijke gezinsband aannemelijk hebben gemaakt, doordat zij deze nader hebben onderbouwd met onder meer bewijzen van geldoverboekingen, foto’s van referent en eisers en de verklaringen van referent omtrent zijn bezoek aan eisers. De rechtbank stelt vast dat dit door verweerder niet is betwist. Ter zitting heeft referent eveneens een aantal foto’s getoond. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van deze onderbouwingen gemotiveerd dient te stellen welk gewicht er al dan niet aan toekomt. Verweerder kan daarbij niet volstaan met de enkele stelling dat aan de tegenstrijdigheden meer gewicht toekomt.
6.7
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder diens standpunt dat aangenomen moet worden dat de feitelijke gezinsband tussen eisers is verbroken vanwege de tegenstrijdige verklaringen die zij hebben afgelegd, onvoldoende heeft gemotiveerd.
7.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet – gelet op de omvang en de aard van het motiveringsgebrek – geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 472,--, en een wegingsfactor 1).
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- (zegge: honderdzesenvijftig euro) aan eisers te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I. van Meel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvM
Coll.: LFF
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.