Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam], geboren op [geboortedatum],
de minister van Buitenlandse Zaken,
Procesverloop
Feiten en relevante informatie
Overwegingen
‘Ook had mijn vader een dochter en een zoon met zijn derde vrouw [naam 10].’Dit is evenwel ook te lezen als ‘
Ook had mijn vader een dochter en – daarnaast – een zoon met zijn derde vrouw [naam 10]’. Echter, dit is niet meer de construeren, omdat uit de verslaglegging niet blijkt welke vraag er is gesteld. Datzelfde geldt voor de verklaring van [naam 2] dat [naam 10] de moeder van[naam 12] zou zijn. Omdat daarbij niet staat vermeld welke vraag is gesteld, is niet duidelijk of het een misverstand of verschrijving betreft. De rechtbank stelt vast dat [naam 2] bovendien ook heeft gezegd dat[naam 12] ‘ouder is dan wij’ en dat[naam 12] de dochter is van de eerste vrouw van referent. Aangezien [naam 10] en referent pas in 1999 zijn getrouwd is het dus niet mogelijk dat[naam 12] de dochter van referent en [naam 10] is. Ook met betrekking tot de verklaringen van [naam 5] over het moskeebezoek ontbreekt de vraagstelling in het verslag. Ten slotte lijkt verweerders tegenwerping ten aanzien van de (nep)huwelijken van[naam 1] [naam 5] en [naam 2] enkel te zijn gebaseerd op de verklaringen van [naam 2] en [naam 5] dat zij in 2009 zijn uitgehuwelijkt, terwijl referent in januari 2010 heeft verklaard dat hij eraan dacht hen uit te huwelijken. Gelet op de omstandigheid dat de vraagstelling ontbreekt en gelet op de leeftijd van de meisjes is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook die tegenstrijdigheid in redelijkheid niet zonder nadere motivering aan eisers kan tegenwerpen.
‘nu sprake is van tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van betrokkenen en referent, is de feitelijke gezinsband tussen betrokkenen en referent niet aannemelijk’. Ter zitting heeft verweerder dit toegelicht en gesteld dat er geen sprake mag zijn van tegenstrijdigheden op ‘essentiële onderdelen’. De rechtbank begrijpt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat indien sprake is van tegenstrijdige verklaringen, de overeenkomsten niet meer ter zake doen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder hiermee een onjuist toetsingskader hanteert. Het is immers aan eisers om de feitelijke gezinsband aannemelijk te maken, waarbij naar het oordeel van de rechtbank ook de overeenkomstige verklaringen en de onderbouwingen van de gezinsband moeten worden afgezet tegen de (gestelde) tegenstrijdige verklaringen. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft nagelaten te motiveren om welke reden aan de overeenkomsten tussen de verklaringen in dit geval geen gewicht toekomt, terwijl de overeenkomsten juist ook zien op de onderdelen die verweerder kennelijk zelf essentieel acht. Verweerders enkele stelling ter zitting dat de overeenkomsten niet afdoen aan de tegenstrijdigheden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende als motivering.