ECLI:NL:RBDHA:2013:18240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
C-09-454269 - KG ZA 13-1272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in verband met schadevergoedingsmaatregelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans verblijvende in een penitentiaire inrichting in Duitsland, vorderde dat de Staat der Nederlanden zou worden verboden om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen die was opgelegd in verband met onbetaalde schadevergoedingsmaatregelen. Eiser was in 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en had daarnaast schadevergoedingsmaatregelen opgelegd gekregen, die bij gebreke van betaling konden worden omgezet in hechtenis. Eiser stelde dat hij pas in januari 2013 op de hoogte was geraakt van deze maatregelen en dat hij door zijn detentie in Duitsland niet in staat was om te betalen. Hij verzocht het CJIB om een betalingsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de vervangende hechtenis al ter executie was aangeboden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen. De rechter benadrukte dat de wetgeving vereist dat schadevergoedingsmaatregelen zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd, en dat het CJIB een ruime beleidsvrijheid heeft in de uitvoering daarvan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder zijn detentie en betalingsonmacht, geen grond vormden om een uitzondering te maken op het beleid van het CJIB. De rechter wees erop dat eiser al sinds 2010 op de hoogte had kunnen zijn van de schadevergoedingsmaatregelen en dat zijn aanbod om na zijn vrijlating in termijnen te betalen niet voldoende was onderbouwd.

Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet als onrechtmatig kon worden beschouwd, ook niet in het licht van de door eiser aangeboden betalingsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/454269 / KG ZA 13-1272
Vonnis in kort geding van 20 december 2013
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de PI [penitentiaire inrichting], locatie [locatie] te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. U. Ural te Enschede,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 13 december 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij vonnis van 23 november 2010 heeft de (toenmalige) rechtbank Almelo eiser in de zaak met parketnummer [parketnummer] wegens – kort gezegd – woninginbraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van voorarrest. In datzelfde vonnis zijn aan eiser twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van in het totaal € 7.496,- bij gebreke van betaling te vervangen door ( in totaal) 92 dagen hechtenis. Tegen dit vonnis, dat op tegenspraak is gewezen, is geen hoger beroep ingesteld. Op het vonnis staat als adres van eiser vermeld: [adres] te [woonplaats] (Duitsland).
1.2.
In verband met een ander strafbaar feit heeft eiser van 30 november 2010 tot en met 29 september 2011 in Duitsland in detentie gezeten.
1.3.
Nadat het strafvonnis onherroepelijk was geworden, is de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregelen overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: ‘CJIB’).
1.4.
Op 30 januari 2013 is eiser in Nederland aangehouden en ingesloten voor de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de onder 1.1 vermelde gevangenisstraf. De einddatum van deze straf is 16 januari 2014. Met ingang van die datum is de vervangende hechtenis van 92 dagen ter executie aangeboden.
1.5.
Bij brief van 17 juli 2013 heeft eiser het CJIB verzocht om een betalingsregeling te treffen. In deze brief schrijft eiser dat hij nooit op de hoogte is gebracht van de schadevergoedingsmaatregelen.
1.6.
Bij brief van 24 juli 2013 heeft het CJIB aan eiser meegedeeld dat hij geen betalingsregelingen meer treft omdat de schadevergoedingsmaatregelen reeds ter executie zijn aangeboden. Daarnaast schrijft het CJIB dat er voor de schadevergoedingsmaatregelen drie acceptgirokaarten zijn verzonden naar het adres [adres] in [woonplaats] (Duitsland).
1.7.
Eiser heeft de schadevergoedingsmaatregelen onbetaald gelaten. Inclusief de wettelijke verhoging bedraagt de openstaande vordering € 9.013,20.

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – te bepalen dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis te executeren en gedaagde te verbieden tot tenuitvoerlegging van het executiebevel over te gaan, een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt eiser het volgende. Eiser is pas op 30 januari 2013 op de hoogte geraakt van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Mede door zijn detentie in Duitsland is eiser financieel ook niet in staat (geweest) de openstaande bedragen te voldoen. Aangezien sprake is van betalingsonmacht en hij nooit de mogelijkheid heeft gehad een betalingsregeling te treffen, moet hij worden aangemerkt als een schrijnend geval en is tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis onrechtmatig. Het CJIB is gehouden alsnog een betalingsregeling te treffen met eiser en in afwachting daarvan moet de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis worden geschorst. Eiser biedt aan om het eerste jaar na zijn vrijlating € 50,- per maand en de jaren daarna ten minste € 100,- per maand te betalen.
2.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Aangezien eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – bevoegd tot kennisneming van de vordering. Eiser is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken – een verbod op tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis – geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang meer ten dienste staat.
3.2.
Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter – zoals in dit geval de aan eiser opgelegde schadevergoedingsmaatregel –, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Op grond van artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient een schadevergoedingsmaatregel zo spoedig mogelijk ten uitvoer te worden gelegd. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan. In opdracht van het openbaar ministerie, orgaan van gedaagde, is het CJIB belast met de executie van – onder meer – schadevergoedingsmaatregelen. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de bedoelde beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.3.
De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is in hoofdlijnen neergelegd in (de voorgangers van) de ‘Aanwijzing executie’ (laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 28 februari 2013, 213A003). In bijlage 3 is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek, dat voorzien is van relevante stukken, op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Hierbij is bepaald dat een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling niet in behandeling wordt genomen indien voor de vorderingen een waarschuwing arrestatiebevel, dan wel een arrestatiebevel is uitgevaardigd of indien de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat. Bij de beoordeling van het verzoek geldt volgens bijlage 3 als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Voorts is bepaald dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel maximaal 12 maanden bedraagt doch dat in bijzondere gevallen de termijn kan worden verlengd tot maximaal 36 maanden.
3.4.
Ter onderbouwing van de beslissing de door eiser aangeboden betalingsregeling niet te accepteren heeft gedaagde met verwijzing naar de Aanwijzing executie aangevoerd dat het (eerst ter zitting concreet gemaakte) aanbod niet meer in behandeling wordt genomen nu de vervangende hechtenis reeds ter executie is aangeboden aan de penitentiaire inrichting waar eiser verblijft. Ter zitting heeft gedaagde bovendien aangevoerd dat de realiteitswaarde van het aanbod onvoldoende is onderbouwd en dat de aangeboden betalingsregeling niet zal leiden tot volledige voldoening binnen een redelijke termijn. Een en ander is door eiser onweersproken gelaten. Eiser heeft ter zitting betoogd dat voor hem een uitzondering moet worden gemaakt, aangezien hij pas in januari 2013 van de schadevergoedingsmaatregelen op de hoogte is geraakt en hij, in tegenstelling tot andere veroordeelden, niet de kans heeft gehad een betalingsregeling te treffen, terwijl hij door zijn detentie eerst in Duitsland en daarna in Nederland ook niet in staat is geweest om enig bedrag te betalen. Volgens eiser moet zijn situatie worden aangemerkt als ‘schrijnend’ in de zin van de voorganger van de Aanwijzing executie. Met betrekking tot dit een en ander wordt als volgt overwogen.
3.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen de door eiser aangevoerde bezwaren de door hem verlangde uitzondering niet. Eiser moet immers geacht worden sinds 23 november 2013 met de (mogelijke oplegging van de) schadevergoedings-maatregelen bekend te zijn geweest, hetgeen zijn advocaat ter zitting ook heeft erkend. Zo eiser niet op de hoogte was van de uitspraak in de op tegenspraak gewezen strafzaak, had hij daarnaar navraag kunnen doen. Aangezien eiser heeft verklaard dat hij in verband met zijn detentie niet in staat was enige betaling te verrichten, kan in het midden blijven of het CJIB de acceptgiro en aanmaningen naar het juiste adres heeft verzonden. Nog daargelaten dat de betalingsregeling pas in een zeer laat stadium is aangeboden, behoeft gedaagde deze regeling alleen al niet te accepteren aangezien nakoming van deze regeling niet leidt tot algehele voldoening binnen een redelijke termijn. De aangeboden regeling zou erop neerkomen dat het openstaande bedrag pas na ongeveer acht jaar is voldaan, hetgeen ook indien eiser als schrijnend geval zou moeten worden aangemerkt – hetgeen gedaagde gemotiveerd heeft bestreden – niet kan worden beschouwd als voldoening binnen een redelijke termijn. Daar komt nog bij dat eiser op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij zijn aanbod gestand kan doen. Onder deze omstandigheden zou het (alsnog) toestaan van een regeling tot de zeer onwenselijke situatie leiden dat eiser, nadat hij in vrijheid is gesteld, alsnog met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt geconfronteerd.
3.6.
Voor zover eiser heeft bedoeld te zeggen dat hij vanwege zijn detentie niet in staat is om de schadevergoedingsmaatregelen te voldoen, wordt overwogen dat de Hoge Raad in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) heeft geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat door de wetgever onder ogen is gezien dat de bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen vervangende hechtenis ook ten uitvoer kan worden gelegd in gevallen waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. Betalingsonmacht is derhalve geen grond om af te zien van vervangende hechtenis.
3.7.
Slotsom van het voorgaande is dat de (aansluitende) tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, ook bij de thans door eiser aangeboden betalingsregeling, niet als onrechtmatig kan worden beschouwd. De vordering van eiser wordt dan ook afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, aan de zijde van gedaagde tot dusver begroot op € 1.405,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 589,- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
WJ