ECLI:NL:RBDHA:2013:18000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
09/650065-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op buurvrouw met leugenachtige verklaringen en bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op haar buurvrouw. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 november 2010 werd het levenloze lichaam van de buurvrouw aangetroffen in haar woning in Zoetermeer, met meerdere steekwonden. De verdachte, die op dezelfde galerij woonde, werd al snel als verdachte aangemerkt na een forensisch onderzoek naar schoenzoolsporen die overeenkwamen met schoeisel dat zij regelmatig droeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 november 2010, tussen 19.39 en 20.45 uur, meermalen met een mes in het lichaam van de buurvrouw heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte heeft tijdens het proces leugenachtige verklaringen afgelegd over haar betrokkenheid en het bezit van de schoenen. De rechtbank heeft de verdediging niet gevolgd in hun verzoek om niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en bewijsuitsluiting, omdat er geen ernstige inbreuk op de procesorde was aangetoond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar haar wel schuldig bevonden aan doodslag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 tot 15 jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanwijzingen waren voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, wat de oplegging van een terbeschikkingstelling uitsloot.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/650065-12
Datum uitspraak: 16 december 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats],
[adres 1],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 december 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.A.C. Banning en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De dochter, een zus en een nichtje van het slachtoffer hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van hun spreekrecht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 november 2010 te Zoetermeer opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in/tegen het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt en/of
gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie/bewijsuitsluiting

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens – zo begrijpt de rechtbank het betoog van de raadsman – strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) nu in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde opzettelijk misbruik is gemaakt van bevoegdheden, waardoor verdachte in haar verdedigingsbelangen is geschaad.
De raadsman heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
verdachte is eerst (meermalen) als getuige gehoord terwijl zij in feite al verdachte was en bij deze verhoren is haar een raadsman en effectieve rechtsbijstand onthouden, waardoor zij haar eigen procespositie niet goed heeft kunnen overzien;
de raadsman heeft niet aanwezig mogen zijn bij de verhoren van zijn cliënte als verdachte, waardoor haar het fundamentele recht van effectieve rechtsbijstand tijdens de verhoren is ontnomen; bovendien heeft de politie jegens haar, zowel binnen als buiten de verhoorruimte, ontoelaatbare uitlatingen gedaan over haar raadsman waarbij is getracht een wig te drijven tussen verdachte en haar raadsman;
er is sprake geweest van een ontoelaatbare tunnelvisie nu de politie en de officier van justitie zich slechts op één enkele verdachte – zijn cliënte – hebben gericht en andere potentiële verdachten en scenario’s niet afdoende zijn onderzocht;
er is sprake van vernietiging van cruciaal bewijsmateriaal dat onder gezag van het openbaar ministerie zou hebben plaatsgevonden, te weten oogvocht van het slachtoffer, aan de hand waarvan het tijdstip van overlijden had kunnen worden bepaald.
De raadsman heeft aangevoerd dat al deze schendingen van beginselen van een behoorlijke procesorde en onherstelbare vormverzuimen, ieder voor zich dan wel in onderling verband gezien, moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Subsidiair heeft de raadsman op grond hiervan bewijsuitsluiting (en uiterst subsidiair strafvermindering) bepleit.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een doelbewuste en grove schending van de belangen van verdachte bij een eerlijke behandeling van haar zaak en dat het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk is in de vervolging.
De officier van justitie heeft met betrekking tot punten a) en b) – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte is aangemerkt als verdachte op grond van de analyse van de schoenspoordeskundige, waarna zij op 8 december 2010 is aangehouden. Daarna heeft zij conform de regels rechtsbijstand gehad. Na haar tweede aanhouding op 3 december 2012, is de raadsman in de gelegenheid gesteld het verhoor bij te wonen in een ruimte naast de verhoorruimte. Het is in Nederland niet gebruikelijk dat een raadsman bij het verhoor aanwezig is. De officier van justitie heeft bestreden dat er sprake is geweest van onregelmatigheden en heeft daarbij ook gewezen op de omstandigheid dat, tijdens één van de verhoren, bijstand van een gedragsdeskundige is ingeroepen.
Met betrekking tot punt c) heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen sprake is van een tunnelvisie nu er vanaf het moment dat het slachtoffer werd aangetroffen met open vizier een strafrechtelijk onderzoek is verricht, waarbij verschillende scenario’s zijn uitgezocht. Op grond van de analyse van het schoenzoolspoor kon verdachte echter al op 8 december 2010 als verdachte worden aangemerkt.
Met betrekking tot punt d) heeft de officier van justitie aangevoerd dat bij het NFI de standaardprocedure is gevolgd dat oogvocht niet langer dan zes maanden wordt bewaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie als rechtsgevolg van een vormverzuim volgens vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, namelijk alleen indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een dusdanig ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ad a)
Verdachte, een van de naaste buren van het slachtoffer, is op 18 november 2010, 19 november 2010 en 28 november 2010 als getuige gehoord. Ongetwijfeld heeft hetgeen zij toen verklaard heeft eraan bijgedragen dat zij als potentiële verdachte in beeld kwam. Vóór deze verhoren was er echter geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Dit vermoeden ontstond eerst na analyse van de inbeslaggenomen videobeelden van het flatgebouw en na het verrichten van het herkomstonderzoek schoenzoolprofiel, dat heeft plaatsgevonden op 7 december 2010 [1] . Pas toen is immers een verband gelegd tussen het schoeisel dat verdachte op 15 november 2010 op de camerabeelden droeg en de aangetroffen schoenzoolsporen in de woning van het slachtoffer.
Ad b)
De rechtbank overweegt dat verdachte bij haar verhoren als verdachte is gewezen op haar rechten en dat zij voorafgaand aan haar verhoren ook daadwerkelijk overleg heeft gevoerd met haar raadsman. De rechtbank is niet gebleken van onregelmatigheden op dit punt. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat verdachte op enig moment – op verzoek van de raadsman – is beoordeeld door een psychiater, die geen bezwaar had tegen de voortzetting van het verhoor. Tot slot overweegt de rechtbank dat naar thans geldend recht in Nederland geen verplichting bestaat dat een raadsman fysiek bij het verhoor van een verdachte aanwezig moet kunnen zijn. Maar ook indien wordt aangenomen dat de Salduz-norm wel deze verplichting inhoudt [2] , leidt een schending daarvan naar vaste jurisprudentie niet tot niet-ontvankelijkheid. Ten slotte merkt de rechtbank hierbij nog op dat verdachte ondanks de op haar uitgeoefende, overigens niet ontoelaatbare, druk op bijna alle vragen heeft gezwegen, zoals zij met haar raadsman had afgesproken.
Ad c)
De rechtbank overweegt dat het onderzoek van politie en justitie niet eenzijdig gefocust is geweest op verdachte. Vanaf de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek is ook gekeken naar alternatieve scenario’s en mogelijke andere verdachten (familieleden en andere bekenden van het slachtoffer). Ook nadat in het onderzoek verdachte als de meest waarschijnlijke dader naar voren was gekomen, is nader onderzoek hiernaar gedaan.
Ad d)
De suggestie van de raadsman dat door of onder gezag van het Openbaar Ministerie bewust mogelijk voor zijn cliënte ontlastend bewijs is verdonkeremaand, mist iedere grond. Het NFI heeft kennelijk gehandeld in overeenstemming met de daarvoor geldende procedures.
Voorts overweegt de rechtbank dat er door een deskundige van het NFI en de – op uitdrukkelijk verzoek van de verdediging benoemde – deskundige S.J.M. Eikelenboom-Schieveld onderzoek is gedaan naar het tijdstip van overlijden van het slachtoffer. Zoals hierna zal blijken, stemmen de conclusies van beide deskundigen nagenoeg overeen en zijn deze niet ter discussie gesteld.
Conclusie
Voorgaande feiten en omstandigheden leiden, noch op zichzelf beschouwd, noch in samenhang bezien, tot de conclusie dat sprake is van een vormverzuim tijdens het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Nu evenmin is gebleken van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel van een ernstig vermoeden dat in strijd met fundamentele rechten uit het EVRM is gehandeld, is er geen plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, noch voor bewijsuitsluiting (of, in geval van oplegging van een straf, vermindering van de hoogte daarvan).

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – op gronden zoals in haar schriftelijk requisitoir verwoord – gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de haar ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer]. De officier van justitie acht niet bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachten rade, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – op gronden zoals in de pleitnota verwoord – vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [3]
4.3.1.
Enkele inleidende overwegingen over het bewijs
(i) De raadsman heeft in zijn pleidooi meermalen gesteld dat er voor een bewezenverklaring sprake moet zijn van onomstotelijk bewijs. [4] Hiermee miskent de raadsman de maatstaf in het strafrechtelijk bewijsrecht. Het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechtbank slechts worden aangenomen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen. De rechtbank is – uiteraard binnen de door wet en jurisprudentie getrokken grenzen – vrij in de selectie en waardering van de bewijsmiddelen. Het rechterlijk oordeel is in de kern een waarschijnlijkheidsoordeel. De waarschijnlijkheid dat verdachte het feit heeft begaan, moet zo hoog mogelijk zijn. De ondergrens voor de mate van waarschijnlijkheid die nodig is om tot een veroordeling te komen, is het bestaan van redelijke twijfel. Zodra er ruimte is voor redelijke twijfel, zal de rechtbank moeten vrijspreken. De bewijsmiddelen moeten een sluitende redenering opleveren en zo voldoende redengevend zijn voor het oordeel dat verdachte het feit heeft begaan.
(ii) Een tweede terugkerend springend punt in het pleidooi van de raadsman is dat zijns inziens geen bewezenverklaring kan volgen als niet alle alternatieve scenario’s – hoe onwaarschijnlijk of zelfs buitenissig ook – kunnen worden uitgesloten. Zo heeft de raadsman onder meer geopperd – zonder enige onderbouwing daarvoor – dat seriemoordenaar Patrick S. als potentiële dader niet valt uit te sluiten (en dus kennelijk in zijn ogen geen bewezenverklaring kan volgen). Alleen scenario’s die niet zonder meer onwaarschijnlijk zijn moeten getoetst worden op aannemelijkheid dan wel geloofwaardigheid.
(iii) Ten slotte miskent de raadsman in zijn pleidooi dat de bewijsmiddelen die in een strafrechtelijk onderzoek worden aangedragen steeds in onderling verband en samenhang met elkaar dienen te worden beschouwd.
4.3.2
Aantreffen van het stoffelijk overschot
Op woensdag 17 november 2010 om ongeveer 19.25 uur wordt het levenloze lichaam van [slachtoffer] liggend op haar buik in de hal van haar woning aan het [adres 2] te Zoetermeer aangetroffen door haar dochter[dochter van slachtoffer] en [vriend], de vriend van [dochter van slachtoffer]. [5] Zij ligt in het bloed en is gekleed in pyjama en ochtendjas. Zij heeft meerdere steekwonden in haar hals en borst. [6]
4.3.3
Doodsoorzaak
Uit sectie op het lichaam blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van functieverlies van de longen en algehele weefselschade door bloedverlies, opgelopen door de inwerking van meermalen toegepast, uitwendig, mechanisch, scherprandig, klievend/snijdend geweld. Zij heeft scherprandig snijletsel aan de hals bij leven opgelopen met klievingen van de rechter halsader en linker halsader. Voorts worden meerdere steekwonden al dan niet gecombineerd met snijletsel aangetroffen in het gezicht, de hals en het bovenlichaam. Op handen, vingers en onderarmen worden afweerletsels aangetroffen. [7]
4.3.4
Tijdstip van overlijden
De politie heeft geen onderzoek uitgevoerd naar een indicatie van het tijdstip van overlijden conform het Nomogram van Henssge omdat de lichaamstemperatuur van het slachtoffer pas is gemeten een aantal uren nadat zij was gevonden en de omgevingstemperatuur inmiddels veranderd was.
Op verzoek van de verdediging is door twee deskundigen, die zijn benoemd door de rechter-commissaris, desondanks onderzoek gedaan om bij benadering – aan de hand van enkele hypotheses – vast te stellen op welk tijdstip het slachtoffer is overleden.
Forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg, verbonden aan het NFI, heeft, na raadpleging van prof. dr. C. Henssge, op medisch-natuurwetenschappelijke gronden geconcludeerd dat van de voorgelegde hypotheses de meest waarschijnlijke is dat het slachtoffer op maandag 15 november 2010 is overleden. Gezien de potentiële grote foutmarges zou ook mogelijk zijn dat het slachtoffer op dinsdag 16 november 2010 in de ochtend is overleden. Een later tijdstip kan worden uitgesloten. [8]
Drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, arts en forensisch medisch onderzoeker bij IFS, heeft - deels op medische gronden, deels op grond van tactische informatie [9] - geconcludeerd dat het meest waarschijnlijk is dat het slachtoffer is overleden op maandagavond na 19.00 uur en voor het slapen gaan. [10]
Uit onderzoek van de politie is het volgende gebleken.
Na 17.03 uur op maandag 15 november 2010 wordt het slachtoffer niet meer waargenomen op de beelden in de lift en/of de centrale hal van het flatgebouw [naam] waar zij woonde. [11]
Het laatste telefoongesprek dat zij heeft gevoerd, was op maandagavond 15 november 2010 en heeft geduurd van 19.37 uur tot 19.39 uur. Na dit tijdstip heeft zowel op het vaste telefoonnummer van het slachtoffer als op haar mobiele nummer geen telefoongesprek meer plaatsgevonden. [12]
Toen het lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen, brandde een lamp in de woonkamer, stond de tv aan [13] en zag het bed er niet beslapen uit. [14]
Het slachtoffer is aangetroffen in pyjama en ochtendjas. [15]
Onderzoek naar de maaginhoud van het slachtoffer heeft een indicatie opgeleverd dat zij binnen vier uur na inname van een vismaaltijd is komen te overlijden. [16]
In de ochtend van dinsdag 16 november 2010 uur heeft [getuige A.], een bouwvakker die die ochtend volgens afspraak met het slachtoffer werkzaamheden zou uitvoeren in de woning van het slachtoffer, bij haar woning aangebeld en geklopt, waarop niet open werd gedaan. Hij zag dat er een lamp brandde in de woning. Op woensdagochtend 17 november 2010 is [getuige A.] wederom naar de woning gegaan, nu in gezelschap van uitvoerder [getuige B.]. Op hun bellen en kloppen werd weer niet open gedaan. [17]
Familieleden van het slachtoffer hebben op dinsdag 16 november 2010 en woensdag 17 november 2010 meermalen tevergeefs geprobeerd haar telefonisch te bereiken. [18]
Tussenconclusie 1
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het slachtoffer in de avond van maandag 15 november 2010 na 19.39 uur en voor het slapen gaan in haar woning meermalen met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in het lichaam is gestoken en gesneden ten gevolge waarvan zij is overleden.
4.3.5
Aangetroffen sporen/schoenzoolspooronderzoek
Bij en onder het lichaam van het slachtoffer waren op de vloer in de hal, in het begin van de woonkamer en in de keuken in bloed gezette (delen van) schoenzoolprofielen zichtbaar. [19] Er waren zowel rechter- als linkerschoenzoolsporen te zien. [20]
In een forensisch-technisch onderzoek [21] wordt geconcludeerd dat de aangetroffen (partiële) in en met bloed gezette schoenzoolsporen dadersporen zijn omdat:
  • de schoenzoolsporen in en met vloeibaar bloed zijn gezet;
  • de schoenzoolsporen zich bevonden rondom het slachtoffer, in de woonkamer nabij de hal en in de keuken;
  • de schoenzoolsporen niet overeenkwamen met schoenprofielen van schoenen in de woning van het slachtoffer en van personen die bij het slachtoffer op de plaats delict zijn geweest;
  • een aantal schoenzoolsporen zich bevonden
  • alle aangetroffen schoenzoolsporen afkomstig waren van één paar schoenen, afgezien van één schoenzoolspoor dat afkomstig bleek te zijn van de pantoffel van het slachtoffer.
Naar de herkomst van deze schoenzoolsporen is uitgebreid onderzoek verricht, met name door inspecteur van politie J.F. Koster, werkzaam als deskundige A schoen- en bandsporen bij het team forensische opsporing. In deze onderzoeken zijn de zolen van diverse schoenen betrokken. [22]
De raadsman heeft de deskundigheid van de schoenspooronderzoekers van de politie betwist. Hij heeft deze betwisting echter in het geheel niet onderbouwd. Hij heeft volstaan met de opmerking dat er niet
lijktte zijn voldaan aan de vereisten in het arrest van de Hoge Raad d.d. 27 januari 1998, NJ 1998, 404. De rechtbank heeft ook ambtshalve geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van de betreffende onderzoekers.
In het vergelijkend schoensporenonderzoek heeft inspecteur Koster geconcludeerd dat de zolen van de muilen van het merk Ranch in de schoenmaten 40-41in aanmerking komen als sporenveroorzaker van de aangetroffen schoenzoolsporen op de plaats delict. [23] Onderzoek heeft voorts aangetoond dat schoenen van het merk Ranch in Nederland alleen worden geleverd aan het winkelbedrijf Makro. Hier worden alleen de maten 40 tot en met 46 verkocht. [24]
Tussenconclusie 2
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het slachtoffer om het leven is gebracht door een dader die muilen droeg van het merk Ranch in de maat 40-41 dan wel niet in het vergelijkend onderzoek betrokken schoeisel met een daaraan identieke zool.
4.3.6
Scenario’s
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of – de enige zich aandienende scenario’s – het slachtoffer is gedood door a) een haar onbekende dader; b) een haar bekende dader, niet zijnde verdachte; dan wel c) verdachte.
4.3.6.a Scenario: onbekende dader
Aan de toegangsdeur van de woning van het slachtoffer zijn geen sporen van braak of verbreking geconstateerd. Alle overige ramen en deuren van de woning waren dicht. [25] Verschillende getuigen, waaronder haar broer [broer slachtoffer] [26] , haar dochter [dochter van slachtoffer] [27] , haar zus [zus slachtoffer] [28] , haar vriendinnen [getuige C.] [29] en [getuige D.] [30] verklaren dat het slachtoffer nooit de deur open deed voor een vreemde. Ze keek altijd eerst door het keukenraam voordat ze de deur open deed. Verdachte heeft in gelijkluidende zin verklaard: ‘Als ze zag dat ik voor de deur stond, dan deed ze open’. [31]
Behalve het slachtoffer hadden alleen haar dochter [dochter van slachtoffer], haar zus [zus slachtoffer] en haar broer [broer slachtoffer] een sleutel van de woning. Het slachtoffer had geen reservesleutel. [32] De werklieden die vanaf 1 november 2010 werkzaamheden verrichtten aan de woning van het slachtoffer, zoals eerdergenoemde [getuige B.] [33] en [getuige A.] [34] hebben verklaard geen sleutel te hebben gehad. Gelet op de gereserveerde houding van het slachtoffer behoeft aan deze verklaringen niet te worden getwijfeld.
Er is geen getuige die op maandagavond 15 november 2010 tussen 19.39 uur en middernacht een vreemde in het flatgebouw heeft gezien. [35]
Voorts is uit de bloedspatpatroonanalyse die is uitgevoerd in de woning van het slachtoffer gebleken dat de dader het slachtoffer de eerste maal heeft gestoken naast de bank in de woonkamer. [36] Hierdoor staat vast dat de dader niet alleen bij de voordeur en in de hal is geweest, maar ook in de woonkamer. Gelet op de gereserveerde houding van het slachtoffer duidt ook dit erop dat zij, gekleed in pyjama en ochtendjas, een voor haar bekende in haar huis heeft binnengelaten.
Het scenario dat het slachtoffer door een onbekende om het leven zou zijn gebracht is verder onwaarschijnlijk omdat een daarmee corresponderend motief ontbreekt. Er zijn geen sporen gevonden die erop duiden dat de woning is doorzocht. Geld of goederen zijn niet ontvreemd. Bovendien bevindt de woning zich aan een galerij op de 10e verdieping van een flatgebouw.
Op de linkermouw van de pyjama is een DNA-mengprofiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. Uit het mengprofiel is daarnaast een onvolledig DNA-profiel van een mannelijke celdonor afgeleid. Dit afgeleide DNA-profiel is vergeleken met referentiemonsters van betrokkenen uit het onderzoek, zoals bekenden van het slachtoffer en de eerste mannelijke hulpverleners ter plaatse [37] , maar dit heeft geen match opgeleverd. Gelet op de aard en locatie van het spoor hoeft dit geen daderspoor te zijn. Het is niet duidelijk wanneer en hoe dit DNA-spoor op het nachthemd van het slachtoffer terecht is gekomen.
Behalve dit spoor is er in de woning van het slachtoffer geen spoor van een onbekend persoon aangetroffen.
Tussenconclusie 3
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat de mogelijkheid dat een onbekende persoon de dader is geweest zo onwaarschijnlijk is dat deze in redelijkheid kan worden uitgesloten.
4.3.6.b Scenario: bekende dader, niet zijnde verdachte
Het onderzoeksdossier bevat een scenariodossier waaruit kan worden opgemaakt dat onderzoek is gedaan naar een groot aantal mogelijke verdachten.
Zo is uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheid dat familieleden of ex-familieleden van het slachtoffer met haar gewelddadige dood in verband konden worden gebracht. Dit heeft niet geleid tot enige aanwijzing daarvoor bij ook maar één van hen.
Ook is uitgebreid onderzoek gedaan naar mogelijke betrokkenheid van een van de werklieden die in november 2010 renovatiewerkzaamheden verrichtten aan het flatgebouw [naam]. Er nog van af gezien dat dezen niet echt als bekenden van het slachtoffer kunnen worden aangemerkt, is het scenario dat zij na werktijd door het slachtoffer zouden zijn binnengelaten en dat zij op dat moment muilen in de maat 40-41 zouden dragen, al hoogst onwaarschijnlijk. Niettemin is nader onderzoek gedaan naar enkelen van hen, in het bijzonder bouwvakker [getuige A.] met wie het slachtoffer een afspraak had gemaakt voor dinsdagochtend 16 november 2010. Er is geen enkele aanwijzing dat een van de werklieden de dader zou zijn. Ten aanzien van [getuige A.] kan dit zelfs met zekerheid worden uitgesloten.
Er is voorts onderzoek verricht onder overige flatbewoners en/of bekenden van het slachtoffer. Er zijn uitgebreide buurtonderzoeken verricht, een groot aantal flatbewoners en bekenden is als getuigen gehoord, er zijn telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd, er zijn dactyloscopische signalementen afgenomen en er is onderzoek verricht aan verschillende schoenen van flatbewoners die leken op de muilen van het merk Ranch, waarvan uit camerabeelden was gebleken dat deze mogelijk overeen zouden kunnen komen met het daderspoor. Geen van deze onderzoeken heeft ook maar enig aanknopingspunt opgeleverd voor betrokkenheid van een van hen bij de dood van het slachtoffer.
Tussenconclusie 4
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat de mogelijkheid dat een van de in het onderzoek betrokken bekenden het slachtoffer om het leven heeft gebracht
in redelijkheid kan worden uitgesloten.
4.3.6
c: Alternatief scenario raadsman
De raadsman heeft nog als een ‘reële optie’ geopperd dat verdachte na de gewelddadige dood van het slachtoffer langs haar woning is gelopen, de deur heeft zien openstaan, naar binnen is gegaan, door het bloed is gelopen en vervolgens in paniek is weggegaan. Er nog vanaf gezien dat het op de weg van verdachte had gelegen dit aan te voeren, staat dit scenario haaks op zowel de bevindingen van het forensisch onderzoek – het gaat om een
daderspoor en er zijn ook sporen
onderhet lichaam van het slachtoffer aangetroffen – als de verklaring van verdachte dat zij eerst op donderdag 18 november 2010 voor het eerst hoorde dat haar buurvrouw was overleden.
4.3.7
Is het slachtoffer door verdachte om het leven gebracht?
De rechtbank zal nu onderzoeken welk bewijs voorhanden is voor het scenario dat verdachte de dader is.
Relatie tussen slachtoffer en verdachte
Verdachte woonde op dezelfde galerij van de flat aan het [naam] als het slachtoffer. Zij waren bijna naaste buren. Verschillende getuigen (flatbewoners en familieleden van het slachtoffer) hebben verdachte omschreven als een buurvrouw die sigaretten en geld bietste en daarbij regelmatig bij het slachtoffer over de vloer kwam. [38] Ook verdachte zelf heeft dit verklaard. Zij kwam wel twee of drie keer per week bij het slachtoffer in huis, tijdens de verbouwing zelfs iedere dag; voor het laatst nog op maandagmiddag 15 november 2010. [39]
De getuigen[dochter van slachtoffer] [40] , [zus slachtoffer] [41] en [getuige E.] [42] hebben verklaard dat het slachtoffer verdachte zat aan het worden was en wilde stoppen met het haar geven van sigaretten en geld. Vast staat dus dat verdachte een bekende was van het slachtoffer en met een zekere regelmaat bij haar in huis kwam.
Relatie tussen het daderspoor en verdachte
Op de plaats delict is, zoals hierboven is weergegeven, een daderspoor aangetroffen in de vorm van in bloed afgedrukte schoenzoolsporen van het merk Ranch, maat 40 – 41 of een daaraan identieke zool. [43]
Op camerabeelden van het flatgebouw [naam] is te zien dat verdachte in ieder geval vanaf 6 november 2010 (bijna) iedere dag op zwarte muilen loopt. De laatste keer op maandag 15 november 2010 om 15.48 uur. [44]
Verdachte heeft verklaard dat zij schoenen draagt in de maat 38 tot 40. [45] De moeder van verdachte heeft verklaard dat er schoenen voor haar dochter apart waren gezet bij Perry Sport in de maatvoering 40-41. [46]
Uitgebreid onderzoek heeft uitgewezen dat de moeder van verdachte op 14 januari 2010 met haar zwarte muilen van het merk Ranch heeft gekocht bij de Makro. De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte deze muilen daarna ook gedragen heeft. [47]
Bij de doorzoekingen van de woning van verdachte na haar aanhouding op 8 december 2010 zijn geen muilen van het merk Ranch aangetroffen. [48]
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte (i) nog in de middag voor de gewelddadige dood van het slachtoffer haar muilen van het merk Ranch, hoogstwaarschijnlijk in de maat 40, mogelijk in de maat 41 heeft gedragen en (ii) deze muilen op enig moment in de periode tussen 15 november 2010 en 8 december 2010 heeft doen verdwijnen.
Verklaringen verdachte over het bezit van de zwarte muilen
De politie heeft verdachte op 9 december 2010 ondervraagd over schoeisel dat zij in bezit had.
Zij heeft daarop wel verteld over ander schoeisel, maar niet over haar zwarte muilen. [49] In haar tweede verhoor diezelfde dag heeft zij gezegd dat zij de zwarte muilen die zij blijkens de camerabeelden van 15 november 2010 in de middag droeg, niet kende en zich vervolgens op haar zwijgrecht beroepen. Als de politie in dit verhoor doorvraagt over het mogelijk weggooien van schoenen antwoordt zij: “Ik beroep me op mijn zwijgrecht, want dit gaat de verkeerde kant uit”. [50] In haar verhoor op 12 december 2010 heeft verdachte verklaard dat zij op de haar getoonde camerabeelden zogeheten crocs draagt. [51]
Na haar tweede aanhouding heeft verdachte op 4 december 2012 bevestigd dat zij inderdaad zwarte muilen van de Makro heeft gehad. Zij zou er in december 2010 achter zijn gekomen dat de muilen weg waren. [52]
De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte tegen haar gezegd dat gezegd dat zij de muilen medio oktober/november 2010 had weggegooid na het verven. [53] De broer van verdachte heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat zij niet meer wist waar haar zwarte muilen waren. [54]
De rechtbank overweegt dat verdachte hierover tegenstrijdige verklaringen – ik ken de muilen niet, het zijn crocs, ik heb ze wel gehad, ik heb ze medio oktober/november 2010 weggegooid, ik kwam er pas in december 2010 achter dat ze weg waren – heeft afgelegd en zich op haar zwijgrecht heeft beroepen omdat zij zichzelf anders zou belasten. De rechtbank beschouwt daarom haar verklaringen over de muilen als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te verhullen.
De verklaring van verdachte omtrent haar gedragingen op maandagavond 15 november 2010:
Op de camerabeelden van het flatgebouw [naam] is te zien dat verdachte op maandag 15 november 2010 omstreeks 20.45 uur in de lift staat en de flat verlaat. Ongeveer 26 minuten later komt zij weer terug in de flat. [55] Aan verdachte is gevraagd wat zij in de tussenliggende tijd heeft gedaan. Zij heeft verklaard dat zij die avond na het eten naar het bubbelbad in het zwembad Aquapunt in Zoetermeer wilde gaan. Zij wist, zo zei zij, dat er van 20:00 tot 21:00 uur banen zwemmen was in dit zwembad. [56] Ook heeft zij verklaard dat zij bij vergissing dacht dat het een uur vroeger was dan in werkelijkheid, omdat de klok in haar huis waarop zij keek een kwart slag gedraaid was. Onderweg in de auto keek zij op haar horloge dat nogal om haar pols draaide omdat zij was afgevallen. Toen zag ze dat het al een uur later was dan zij dacht, en dat zij zich toen realiseerde dat te laat was om nog naar het zwembad te gaan. Daarom is zij weer naar huis terug gereden. [57] Verdachte heeft de route beschreven die zij zou hebben gereden. [58] Op deze route zijn verkeersregulatiecamera’s aangebracht. Uit onderzoek is gebleken dat het kenteken van de auto van verdachte op 15 november 2010 niet is geregistreerd op de door haar opgegeven route. [59] De door verdachte beschreven route is door leden van het onderzoeksteam gereden. De tijd die dit in beslag nam lag tussen de 13 en 15 minuten. [60]
Onderzoek naar de zwempas van verdachte heeft uitgewezen dat zij deze in augustus 2010 heeft aangeschaft, doch dat deze geen enkele keer is gebruikt. [61]
Op de betreffende camerabeelden van de avond van 15 november 2010 is te zien dat verdachte witte schoenen draagt en een rugzak en een handtas bij zich heeft. [62] Te zien is ook dat verdachte aan het bandje van haar horloge voelt en het uurwerk van haar horloge aan de zijkanten vastpakt. Op een afdruk van de beelden is te zien dat verdachte in de richting van het uurwerk van haar horloge kijkt. [63]
De rechtbank acht de verklaringen die verdachte over haar gedragingen op deze avond heeft gegeven eveneens leugenachtig en bedoeld om de waarheid te verhullen. Moeilijk valt in te zien hoe de draaiing van een kwartslag van een klok kan leiden tot een verkeerde waarneming van één uur. Belangrijker nog is dat zij vóór haar vertrek met de auto op haar horloge heeft kunnen zien hoe laat het was.
Zij moet dus al voordat zij het flatgebouw verliet, geweten hebben dat zij die avond niet meer terecht kon in het zwembad. Haar vertrek met de auto moet dus een ander doel hebben gediend. Ook over de door haar beweerdelijk gereden route heeft verdachte niet de waarheid verteld; haar auto is niet geregistreerd en er is een onverklaard verschil tussen de benodigde reistijd en haar afwezigheid in de flat. Geconfronteerd met het vermoeden van de politie dat zij rond 20.45 uur de flat heeft verlaten, niet om naar het zwembad te gaan, maar om zich te ontdoen van belastend bewijsmateriaal, heeft verdachte gezwegen. Opvallend is voorts dat haar gedetailleerde verklaring tegenover de politie over wat zij die avond gedaan heeft haaks staat op wat zij tegen haar familieleden hierover heeft gezegd, namelijk dat zij zich van die hele avond helemaal niets kon herinneren. [64] Ten slotte verdient in dit verband nog vermelding dat verdachte zich op 2 december 2010 – na haar laatste verhoor als getuige en voor haar aanhouding – op internet heeft vergewist van de openingstijden van het zwembad.
Zwijgrecht
De verdachte is in de loop van het opsporingsonderzoek door de verhorende verbalisanten en tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de rechtbank diverse malen geconfronteerd met de hiervoor genoemde – belastende – feiten en omstandigheden. De verdachte heeft zich evenwel telkenmale beroepen op haar zwijgrecht. De rechtbank laat het ontbreken van een verklaring van de verdachte hieromtrent dan ook meewegen bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs.
Geen voorwerpen, geen sporen, geen motief
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat in de woning en in de auto van verdachte geen haar belastende voorwerpen of sporen zijn aangetroffen. Er nog van afgezien dat afwezigheid van bewijs (in de vorm van bijvoorbeeld sporen) in de regel geen bewijs van afwezigheid (van de dader) oplevert (“the absence of evidence is no evidence of absence”) gaat dit verweer geheel voorbij aan het belangrijke gegeven dat de verdachte tussen 15 november en 8 december 2010 alle gelegenheid heeft gehad om sporen uit te wissen en zich te ontdoen van haar belastende voorwerpen. Sterker nog: dat verdachte de muilen die zij nog op 15 november 2010 droeg, heeft doen verdwijnen, is juist zeer belastend voor haar. Voor wat betreft het ontbreken van bloedsporen op de pedaalrubbers van de auto volstaat de verwijzing naar de camerabeelden van 15 november 2010 te 20.45 uur: verdachte droeg geen muilen meer, maar witte sportschoenen.
De raadsman heeft ook nog aangevoerd dat verdachte geen motief zou hebben gehad. Een rationeel motief als roof of iets dergelijks is inderdaad niet aannemelijk geworden. Het forensisch onderzoek maakt duidelijk dat het slachtoffer is omgebracht in een explosie van geweld. Daarvoor valt nu eenmaal bijna nooit een redelijke verklaring of motief te geven.
Tussenconclusie 5
Al hetgeen hierboven omtrent het bewijs is overwogen laat redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte [slachtoffer] op 15 november 2010 tussen 19.39 en 20.45 uur meermalen met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, heeft gestoken en gesneden, ten gevolge waarvan zij is overleden.
Niet redengevend voor het bewijs
De officier van justitie heeft ook nog enkele andere feiten en omstandigheden genoemd die zij redengevend acht voor het bewijs. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De officier van justitie heeft zich mede beroepen op de verklaring van getuige [getuige F.]. Deze getuige, woonachtig aan dezelfde galerij als verdachte en het slachtoffer, heeft verklaard dat verdachte op 15 november 2010 rond 18:00 uur voor de deur van de woning van het slachtoffer stond, daar niet werd binnengelaten en vervolgens bij hem een sigaret heeft gebietst. [65] De rechtbank twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van deze getuige. Een zelfstandig, redengevend bewijsmiddel kan zij hierin echter niet zien. Wel valt het ook de rechtbank op dat de verklaring van deze getuige afbreuk doet aan de verklaring van verdachte dat zij rond 17:00 uur nog een pakje sigaretten van het slachtoffer had gekregen; noodzaak voor haar om weer te bietsen was zou er dan immers niet geweest zijn.
De officier van justitie heeft ook de aandacht gevestigd op (i) de op de computer van verdachte aangetroffen bestanden betreffende forensisch onderzoek (onderzoek naar haren, DNA-onderzoek, daderprofilering en dergelijke), welke grotendeels zijn opgezocht of opgeslagen tussen 15 november om 01.24 uur en 18 november te 17.13 uur [66] , (ii) het atypisch patroon van het wegbrengen van vuilnis op zowel 15 als 16 november 2010 [67] en (iii) kleding van de verdachte die verdwenen zou zijn. Dit alles roept uiteraard bedenkingen op, maar het kan niet bijdragen aan het bewijs.
Ten slotte is er nog de verklaring die de zus van het slachtoffer, [zus slachtoffer], op 8 april 2011 heeft afgelegd. Daarin heeft zij verklaard over het laatste telefoongesprek dat zij met haar zus voerde, het telefoongesprek op 15 november 2010 te 17.49 uur. Volgens haar heeft zij toen gehoord dat haar zus verdachte (bij de deur) wegstuurde. [68] De rechtbank gaat aan
deze verklaring voorbij. Deze getuige heeft in haar eerdere verklaringen, direct na de gewelddadige dood van haar zus, deze toch relevante omstandigheid niet spontaan gemeld. Haar verklaring van 8 april 2011 is tot stand gekomen langs de weg van wat genoemd maar niet toegelicht wordt ‘geleide herinnering’. Daarbij komt nog dat de getuige zelf zegt te twijfelen aan deze herinnering.
4.3.8
Is er sprake van voorbedachten rade?
De vraag die vervolgens nog voorligt, is of verdachte met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Voor bewezenverklaring van voorbedachten rade is voldoende dat, behoudens contra-indicaties, komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek niet is gebleken wat vooraf is gegaan aan het toebrengen van de dodelijke steekwonden. Daarom is er geen bewijs dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Zij wordt derhalve vrijgesproken van de haar ten laste gelegde moord.
4.3.9
Eindconclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan haar ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer].
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
zij op 15 november 2010 te Zoetermeer opzettelijk[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

5.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten. Aan een gedragskundig onderzoek of het (inmiddels bewezen verklaarde) strafbare feit haar kan worden toegerekend, heeft zij niet willen meewerken.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte – naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht – de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd.
Subsidiair, indien de rechtbank die eis niet zou volgen, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de oplegging van een straf en/of maatregel op het standpunt gesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is geadviseerd aan de rechtbank en dat de rechtbank niet op de stoel van de gedragskundige mag gaan zitten.
Voor wat betreft de subsidiaire eis van de officier van justitie heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt een blanco strafblad heeft.
De raadsman heeft verwezen naar uitspraken van gerechtelijke instanties waarin terzake van een bewezenverklaring van doodslag door middel van messteken veel lagere straffen zijn opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Ten aanzien van de eis tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling niet volgen en zij overweegt daartoe als volgt.
Voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, als door de officier van justitie verzocht, is vereist dat blijkt van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Om te kunnen vaststellen of daarvan sprake was, is opdracht gegeven tot een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Verdachte heeft geweigerd aan dat onderzoek mee te werken. Een dergelijke weigering staat niet zonder meer in de weg aan de constatering dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Indien door de weigering echter geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of een psychische stoornis aanwezig was ten tijde van het begaan van het strafbare feit, kan de maatregel van terbeschikkingstelling niet worden opgelegd.
Psychiater R.J.P. Rijnders en GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt, beiden verbonden aan het PBC, hebben in hun rapport van 11 juni 2013 geconcludeerd dat – als gevolg van haar weigering om mee te werken aan het onderzoek – het zicht op verdachte zo beperkt is, dat zij geen uitspraken kunnen doen over haar psychische toestand. Gezien het beperkte onderzoek is het voor hen niet mogelijk om de vraag te beantwoorden of er bij verdachte – in het bijzonder ten tijde van het (inmiddels bewezen verklaarde) strafbare feit – sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is van oordeel dat zij zelfstandig evenmin kan vaststellen dat verdachte ten tijde van het gepleegde strafbare feit leed aan een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de bevindingen van de deskundigen van het PBC, die op basis van een klinische observatie van de verdachte en na kennisneming van de over verdachte uitgebrachte consultbrieven van 17 december 2010, 4 december 2012 en 15 januari 2013, het milieuonderzoek, het dossier en de aard en ernst van het ten laste gelegde feit, een dergelijke stoornis niet hebben kunnen vaststellen. Daaraan doet niet af dat uit het milieuonderzoek naar voren komt dat verdachte in het verleden door psychiaters en psychologen is behandeld, die, volgens haar moeder, steeds wisselende conclusies over haar toestand trokken. Ook worden door verdachtes moeder problemen op het vlak van borderline problematiek aangehaald, maar verslagen of rapportages daarover ontbreken. Uit het milieuonderzoek komen voorts aanwijzingen naar voren dat verdachte weleens sprak over door haar verrichte gedragingen, zonder dat zij hier een herinnering aan had. Volgens de deskundigen van het PBC kunnen dergelijke beschrijvingen leiden tot het vermoeden van de aanwezigheid van een dissociatieve stoornis met een tijdelijk verminderde bereikbaarheid van de identiteitsbeleving en/of het geheugen, maar vormen deze geenszins een bewijs hiervoor. Het is bekend dat verdachte, na haar invrijheidsstelling op 14 december 2010, werd opgenomen in een GGZ-instelling, aanvankelijk vrijwillig doch met ingang van 31 januari 2011 gedwongen. Gedragskundige informatie over deze opname ontbreekt echter. Tijdens haar opname in het PBC heeft verdachte geen opvallend of ernstig gestoord gedrag laten zien. Tijdens deze opname gebruikte verdachte psychiatrische medicatie, waarvan niet bekend is door wie en waartoe deze zijn voorgeschreven. Volgens de deskundigen van het PBC kan op basis van genoemd medicatiegebruik echter niet worden terug geredeneerd naar psychiatrische diagnosen. Voorafgaand aan en na haar opname in het PBC zou verdachte gedragsproblemen in detentie hebben vertoond, maar tijdens deze crisismomenten zou geen sprake zijn geweest van grote psychiatrische stoornissen. Nadere informatie hierover ontbreekt eveneens. De rechtbank beschikt evenmin over andere of oudere rapporten over de psychische gesteldheid van verdachte. De
welbeschikbare medische verslagen, bestaande uit de drie consultbrieven, zoals hierboven aangehaald, dateren alle van (ruim)
nahet gepleegde strafbare feit.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat verdachte in het verleden, maar ook na haar invrijheidsstelling, (ernstige) psychische klachten heeft gehad, waarvoor zij kennelijk ook behandeling heeft ondergaan en medicatie voorgeschreven kreeg, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om – zelfstandig – te concluderen dat deze klachten het niveau van een (chronische) ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens bereiken.
Ook overigens ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het gepleegde strafbare feit. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte extreem gewelddadig gedrag heeft vertoond, kan een dergelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing niet worden afgeleid. Hierdoor is niet voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht genoemde noodzakelijke voorwaarde voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Als gevolg hiervan zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
7.3.2
Ten aanzien van de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar buurvrouw, die vriendelijk tegen haar was, zonder dat van enig motief daarvoor is gebleken, gedood. Het slachtoffer heeft verdachte nietsvermoedend in haar woning binnen gelaten en is daarna, kennelijk in een explosie van geweld op een verschrikkelijke wijze om het leven gebracht. Verdachte heeft haar meermalen gestoken in het gezicht, de hals en het bovenlichaam. Het slachtoffer moet geprobeerd hebben dit geweld af te weren, gelet op het letsel dat op de handen, vingers en onderarmen van het slachtoffer zijn aangetroffen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die de strafwet kent. Zij heeft het slachtoffer haar meest fundamentele recht, haar recht om te leven, ontnomen.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaringen van de dochter, de zus en het nichtje van het slachtoffer, heeft de gewelddadige dood van [slachtoffer] bij haar nabestaanden gezorgd voor veel verdriet, ongeloof, angst en boosheid. Het gemis is groot, vooral voor de dochter van het slachtoffer. Het leven van de nabestaanden is ingrijpend veranderd door wat verdachte hun dierbare familielid heeft aangedaan.
Bovendien hebben de bewoners van het flatgebouw waar het slachtoffer en verdachte woonden lang in angst en onzekerheid verkeerd over wie hun buurvrouw had omgebracht.
Verdachte is, blijkens het haar betreffende Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 4 november 2013, niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
Verdachte heeft ervoor gekozen om te zwijgen op vrijwel alle vragen die haar zijn gesteld. Daarmee heeft de rechtbank geen enkel inzicht kunnen krijgen in de beweegredenen die verdachte tot het misdrijf hebben gebracht en evenmin in wat zich precies in de woning van het slachtoffer heeft voltrokken. Het staat verdachte uiteraard geheel vrij een dergelijke houding aan te nemen, maar het gevolg daarvan is wel dat de rechtbank het moet doen met de feiten zoals die haar zijn gebleken op basis van de bewijsmiddelen, zonder enige inbreng daarbij van de zijde van verdachte. Als gevolg van de proceshouding van verdachte blijven voor de nabestaanden veel vragen omtrent de dood van hun dierbare onbeantwoord.
Verder heeft de rechtbank door de weigerachtige houding van verdachte niet kunnen vaststellen of er factoren zijn die haar strafbaarheid zouden kunnen verminderen. De rechtbank kan dan ook niet anders dan uitgaan van de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het vermoeden van een stoornis laten voor wat het is.
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd dat aan verdachte de maximale gevangenisstraf wordt opgelegd van 15 jaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de maatschappij zo lang mogelijk tegen verdachte moet worden beschermd omdat verdachte in staat moet worden geacht nogmaals een dergelijk feit te plegen.
De rechtbank overweegt dat zij bij gebrek aan informatie omtrent de persoon en de psyche van verdachte en gelet op het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en tot dit incident niet eerder gewelddadig gedrag richting personen heeft vertoond, onvoldoende aanwijzingen heeft dat het herhalingsgevaar dusdanig groot is dat aan verdachte de maximale straf moet worden opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De rechtbank geeft ten slotte de officier van justitie in overweging om te zijner tijd, als een voorwaardelijke invrijheidstelling in zicht komt, te onderzoeken of daaraan uit een oogpunt van beveiliging van de samenleving bepaalde voorwaarden dienen te worden gesteld, gelet op het vermoedelijk ernstige psychische ziektebeeld van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
spreekt verdachte vrij van de haar bij dagvaarding impliciet primair ten laste gelegde moord;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mrs. O.F. Bouwman en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2013.

Voetnoten

1.Proces-verbaal herkomstonderzoek schoenzoolprofiel, blz. 294 e.v. Ambtshandelingen.
2.In deze zin de conclusie van AG Spronken d.d. 26 november 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1424.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2010236208, onderzoek Romeo 10 15TGO10180, van de regiopolitie Haaglanden (doorgenummerd blz. 1 t/m 110) met bijlagen Verdachte Dossier (doorgenummerd blz. 1 t/m 315), Getuigendossier (doorgenummerd blz. 1-1262), Tapverslagen (doorgenummerd blz. 1-198), Ambtshandelingen (doorgenummerd blz. 1-656) en Forensisch dossier (doorgenummerd blz. 1-1236).
4.Zie onder meer blz. 21 alinea 4.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 369 – 370 Ambtshandelingen.
6.Geschrift, te weten een verslag betreffende een niet natuurlijke dood, blz. 141 – 142 Forensisch dossier.
7.Geschrift, te weten rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het NFI, blz. 689 – 693, Forensisch dossier.
8.Geschrift, te weten rapport forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI d.d. 6 september 2013, blz. 6 (losse bijlage).
9.Hierbij past de kanttekening dat zij hiermee treedt buiten de grenzen van haar deskundigheid.
10.Geschrift, te weten rapport Independent Forensic Services d.d. 2 oktober 2013, blz. 10 (losse bijlage).
11.Proces-verbaal van d.d. 18 april 2011, blz. 824 Beslagdossier
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2013 (losse bijlage)
13.Proces-verbaal van bevindingen blz. 54 – 56, Forensisch Dossier.
14.Foto 31, blz. 91, bijlage 2 Forensisch Dossier.
15.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 54 Forensisch Dossier.
16.Geschrift, zijnde rapport onderzoek aan macroresten uit de maaginhoud, blz. 823 Forensisch Dossier
17.Proces-verbaal verhoor getuige, blz. 260 Getuigendossier.
18.O.a. proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 4 ([broer slachtoffer]) en blz. 20 ([dochter van slachtoffer]) Getuigendossier.
19.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 55 Forensisch Dossier.
20.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 252 Forensisch Dossier.
21.Proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek d.d. 23 maart 2013 (los in dossier)
22.Proces-verbaal Herkomstonderzoek schoenzoolprofiel, blz. 850-853 Forensisch Dossier, Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek blz. 854-864 Forensisch dossier, Proces-verbaal aanvullend vergelijkend schoensporenonderzoek, blz. 1177-1189 Forensisch Dossier
23.Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, blz. 864 Forensisch Dossier.
24.Proces-verbaal bevindingen, blz. 871 Forensisch Dossier.
25.Proces-verbaal onderzoek plaats delict, blz. 54 – 56 Forensisch Dossier.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 5 Getuigendossier.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 23 Getuigendossier.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige[zus slachtoffer] bij rechter-commissaris, punt 25.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 213 Getuigendossier.
30.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 325 Getuigendossier.
31.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 91 Getuigendossier.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 28 Getuigen Dossier.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 234 Getuigen Dossier.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige A.] bij rechter-commissaris, punt 23.
35.Bijlage Getuigen dossier
36.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 191 Forensisch Dossier.
37.Rapport NFI d.d. 23 september 2011, blz. 1209 Forensisch Dossier en Rapport NFI d.d. 5 oktober 2011, blz. 1222 Forensisch Dossier en Rapport NFI d.d. 10 november 2011, blz. 1228 Forensisch Dossier.
38.O.a. proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 22 ([dochter van slachtoffer]), blz. 66 ([vriend]), blz. 127 ([getuige]), blz. 149 ([zus slachtoffer]) en blz. 291 ([getuige]) Getuigendossier.
39.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 88.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 44 Getuigendossier.
41.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 158 Getuigendossier.
42.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 408 Getuigendossier.
43.Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, blz. 864 Forensisch dossier.
44.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 573 Beslagdossier en Proces-verbaal van bevindingen, blz. 575-576 Beslagdossier.
45.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 25 Verdachte dossier.
46.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 614 Getuigendossier.
47.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 1011 – 1012 Getuigendossier.
48.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 221-224 en blz. 227 Beslagdossier.
49.Proces-verbaal van verhoor verdachte blz. 25/26 Verdachte dossier.
50.Proces-verbaal van verhoor verdachte blz. 33 Verdachte dossier.
51.Proces-verbaal van verhoor verdachte blz. 48
52.Proces-verbaal van bevindingen 2de verhoor [verdachte], blz. 148 – 149 Verdachte dossier.
53.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 1011 – 1012 Getuigendossier.
54.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 755 Getuigendossier.
55.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 783 Beslagdossier.
56.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 108 Getuigendossier.
57.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 107 – 108 Getuigendossier.
58.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 108 Getuigendossier.
59.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 545 Ambtshandelingen.
60.Proces-verbaal van bevindingen, blz.545 onderaan, blz. 546 bovenaan Ambtshandelingen.
61.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 540 Beslagdossier.
62.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 783 Beslagdossier.
63.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 577 en 582 Beslagdossier.
64.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 756 Getuigendossier en geschift, zijnde tapverslag, blz. 32 Tapverslagen.
65.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 791 en 796 Getuigendossier.
66.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 263-268 Beslagdossier.
67.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 281 – 282 Ambtshandelingen.
68.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 160-166 Getuigendossier.