In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A], die in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [C] verzocht om vast te stellen dat [C] vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 2011 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De zaak betreft de vraag of het huwelijk van [A] met [F], waarin [C] is geboren, kan worden erkend, gezien de bewering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat dit huwelijk als bigaam moet worden beschouwd. De IND stelt dat [A] bij de huwelijksakte heeft verklaard dat hij nog een andere echtgenote heeft, wat zou betekenen dat er geen familierechtelijke relatie bestaat tussen [A] en [C] volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere de mondelinge behandeling op 26 september 2013 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft [A] verklaard dat hij bij het aangaan van zijn huwelijk met [F] niet heeft aangegeven nog gehuwd te zijn met [E]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor het bestaan van een bigaam huwelijk en dat [C] op grond van de RWN recht heeft op de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat [C] vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en heeft dit bevestigd in de beschikking.