ECLI:NL:RBDHA:2013:17990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
C-09-421294 HA RK 12-330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de Nederlandse nationaliteit van een minderjarige in het kader van bigaam huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A], die in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [C] verzocht om vast te stellen dat [C] vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 2011 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De zaak betreft de vraag of het huwelijk van [A] met [F], waarin [C] is geboren, kan worden erkend, gezien de bewering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat dit huwelijk als bigaam moet worden beschouwd. De IND stelt dat [A] bij de huwelijksakte heeft verklaard dat hij nog een andere echtgenote heeft, wat zou betekenen dat er geen familierechtelijke relatie bestaat tussen [A] en [C] volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere de mondelinge behandeling op 26 september 2013 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft [A] verklaard dat hij bij het aangaan van zijn huwelijk met [F] niet heeft aangegeven nog gehuwd te zijn met [E]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor het bestaan van een bigaam huwelijk en dat [C] op grond van de RWN recht heeft op de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat [C] vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en heeft dit bevestigd in de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/421294 / HA RK 12-330
Beschikking van 31 oktober 2013(bij vervroeging)
in de zaak van
[A],
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[B],
(volgens overgelegde geboorteakte geheten:
[C]),
beiden verblijvende in Nederland,
verzoeker,
advocaat mr. S. Bhulai te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.J. Nooteboom.
Verzoeker wordt hierna aangeduid met ‘[A]’, de minderjarige met ‘[C]’ en de belanghebbende met ‘de IND’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 13 juni 2012 ingekomen verzoekschrift,
  • de brieven van mr. Bhulai van 25 september 2012 en 18 april 2013,
  • de brieven van de IND van 7 augustus 2012, 10 januari 2013 en 25 juli 2013,
  • de brief van de officier van justitie van 14 augustus 2013.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. [A] is verschenen, vergezeld van mr. Bhulai en de heer [X] als tolk. Namens de IND is mr. J.J. Nooteboom verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
[A] is op 18 juni 1963 in Gharbia (Egypte) geboren. Op 15 september 1993 is hij in Purmerend gehuwd met [D], van Nederlandse nationaliteit.
Op 23 december 1994 is dit huwelijk door echtscheiding ontbonden.
2.2.
[A] heeft zich op 29 augustus 1997 (opnieuw) in Nederland gevestigd. Op 27 november 1997 is hij in Amsterdam in het huwelijk getreden met [E], van Nederlandse en Egyptische nationaliteit. Haar oorspronkelijke naam [oorspronkelijke naam] was eerder, bij Koninklijk Besluit van 10 maart 1994, waarbij aan haar de Nederlandse nationaliteit is verleend, gewijzigd in [E]. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. Het huwelijk is op 9 december 2003 door echtscheiding ontbonden.
2.3
Bij Koninklijk Besluit van 14 december 2000 verkreeg [A] door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit. Hij behield daarbij de Egyptische nationaliteit.
2.4.
Op 27 maart 2009 is [A] in Abou Hamar (Egypte) in het huwelijk getreden met [F], van Egyptische nationaliteit. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, waaronder [C] op [geboortedatum] 2011.
2.5.
De Nederlandse ambassade in Egypte weigert een Nederlands paspoort voor [C] af te geven, omdat op de door [A] bij de ambassade afgegeven huwelijksakte met betrekking tot zijn laatste huwelijk met voornoemde [F], staat vermeld dat [A] heeft meegedeeld dat hij een andere echtgenote heeft, namelijk [G], wonende te [woonplaats].
2.6.
Er bestaan verschillende versies van de akte van het huwelijk van [A] met [F]. Op de later door [A] bij de ambassade overgelegde kopieën van de Nederlandse vertaling van de huwelijksakte en van de Arabische huwelijksakte is de passage met betrekking tot de andere echtgenote niet meer opgenomen.

3.Het verzoek en het standpunt van de IND en van de officier van justitie

3.1.
[A] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat [C] vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 2011 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Hij voert daartoe het volgende aan. Hij is zelf in het bezit van de Nederlandse nationaliteit en had deze ook ten tijde van de geboorte van [C]. [C] is geboren uit zijn huwelijk met [F] en verkrijgt als zoon van een Nederlandse vader de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
De IND komt tot de conclusie dat [C] bij zijn geboorte niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, omdat het in Egypte gesloten huwelijk waaruit hij is geboren, gezien moet worden als een bigaam huwelijk dat in Nederland niet kan worden erkend, met als gevolg dat er geen familierechtelijke betrekking in de zin van artikel 1 lid 1 aanhef, sub d van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bestaat tussen [A] en [C]. Daarmee vervalt, zo betoogt de IND met verwijzing naar artikel 3 lid 1 RWN, de grondslag voor de Nederlandse nationaliteit van [C].
3.3.
De officier van justitie heeft schriftelijk verklaard zich aan te sluiten bij het advies van de IND.

4.De beoordeling

4.1.
Niet ter discussie staat dat [A] ten tijde van de geboorte van [C] in Egypte gehuwd was met [F] en dat [C] uit dit huwelijk is geboren. De vraag die thans beantwoord dient te worden, is of dit huwelijk gezien moet worden als een bigaam huwelijk, omdat op de huwelijksakte die [A] in eerste instantie bij de Nederlandse ambassade in Egypte heeft overgelegd, staat vermeld dat hij heeft verklaard dat hij een andere echtgenote heeft: mevrouw [G], gevestigd te [adres], [geografische aanduiding], [woonplaats].
4.2.
De IND baseert het bestaan van het bigame huwelijk enkel op de hiervoor in rov. 2.5. bedoelde mededeling van [A]. Ter zitting heeft [A] onder meer het volgende verklaard. Bij zijn laatste huwelijk in Egypte heeft hij slechts aangegeven dat hij gehuwd is geweest met [E]. Hij heeft uitdrukkelijk niet verklaard nog gehuwd te zijn. Na constatering van de foutieve vermelding op de huwelijksakte met betrekking tot zijn eerdere huwelijk, heeft hij zich in Egypte gewend tot de ambtenaar van de burgerlijke stand. Die heeft de oorspronkelijke huwelijksakte gecorrigeerd. De eerdere mededeling van [A] dat hij nog gehuwd zou zijn, is in de gecorrigeerde huwelijksakte niet meer opgenomen. De gewijzigde originele huwelijksakte is in het bezit van [A]. Een kopie daarvan met nieuwe vertaling heeft hij afgegeven op de Nederlandse ambassade in Egypte. Het op de huwelijksakte vermelde adres van [G] is het adres waar zij woonde voordat zij naar Nederland kwam. De naam [G] dient volgens [A] gelezen te worden als [E].
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat [A] op 27 november 1997 in het huwelijk is getreden met [E] en dat haar oorspronkelijke naam [oorspronkelijke naam] was. Dit huwelijk is in Nederland ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand op 9 december 2003. Dat [A] bij het aangaan van zijn volgende huwelijk op 27 maart 2009 (wederom) gehuwd zou zijn met [E], zoals de IND stelt, blijkt niet uit enig authentiek stuk. Er is geen huwelijksakte overgelegd en er is geen enkele aanwijzing met betrekking tot de datum waarop of de plaats alwaar dit huwelijk voltrokken zou moeten zijn. Daar komt bij dat hetgeen [A] ter zitting heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank een aannemelijke verklaring vormt voor de wijziging van de inhoud van de huwelijksakte, zoals die zich in het dossier bevindt. Er bestaat geen aanleiding
[A] te verzoeken om het origineel van de gewijzigde huwelijksakte alsnog over te leggen, zoals de IND verzoekt, nu dat niet van invloed zou zijn op het oordeel van de rechtbank dat van een bigaam huwelijk niet is gebleken.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [C] als zoon van een Nederlandse vader op grond van artikel 3 lid 1 RWN vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 2011 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

5.De beslissing

De rechtbank stelt vast dat [C], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (Egypte), vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham, mr. I.D. Bellaart en mr. W.A.G.J. Ferenschild en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2013.