In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, verblijvende te [plaatsnaam], de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. Eiser vorderde een verbod op zijn overlevering aan Litouwen, waar hij wordt vervolgd voor het vervoer van 20 kilo cannabis. Eiser stelt dat hij, als erkende Joodse vluchteling in Duitsland, te vrezen heeft voor zijn leven bij terugkeer naar Litouwen, waar hij vreest voor antisemitisme en een flagrante schending van zijn fundamentele rechten. De rechtbank heeft de feiten en het verhandelde ter zitting van 7 oktober 2013 in aanmerking genomen, evenals eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam die de overlevering hebben toegestaan.
De rechtbank overweegt dat de rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2013 de overlevering van eiser aan Litouwen heeft goedgekeurd, en dat deze beslissing slechts kan worden herzien indien er sprake is van een feitelijke of juridische misslag of ernstige humanitaire redenen die de overlevering in de weg staan. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die deze eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor antisemitisme en schending van zijn rechten niet voldoende onderbouwd is om de overlevering te blokkeren.
De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de kosten van het geding, die zijn vastgesteld op € 1.405,-. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad. De voorzieningenrechter, mr. G.P. van Ham, heeft de uitspraak in het openbaar gedaan op 16 oktober 2013.